Reisessay Floris van den Berg – Uitstap naar een andere dimensie, deel III

14-09-2020 20:00

Foto ván en genomen dóór Floris van den Berg.

Dag 5: Spa – Stavelot – Grand-Halleux

Ik kijk om de hoek van het kleedhokje om te kijken hoever ik mij dien te ontkleden. Beide varianten zijn immers sociaal gevoelig. Als ik ongekleed binnenstap en iedereen is gekleed is dat zeker zo gênant als wanneer ik gekleed binnenstap en iedereen is ongekleed. Ik zie mensen in badkleding verschijnen en prijs me gelukkig dat ik mijn zwembroek heb meegenomen. Het nieuwe wellness resort is bovenop een heuvel in de stad gebouwd. Met een treinlift kun je omhoog. Omdat ik weinig tijd had had ook ik het treintje genomen. Ik kan via een automaat een kaartje kopen en me zonder bestuurder omhoog laten rijden. Vanuit de glazen cabine een wijds uitzicht over Spa. De lift brengt je direct in het wellness centrum. Hoewel het digitaal reserveren niet was gelukt, krijg ik toch een entreebewijs voor een tijdslot van drie uur. Het resort ziet eruit als een tropisch zwemparadijs. Het plaswarm water voelt behaaglijk. Hoewel het bad geen rechthoek is, kun je er toch behoorlijk in zwemmen, zowel binnen als buiten.

Als een puber die in het fietsenhok een stickie rookt, dronk ik mijn biertje op een toilet en liet het me smaken.

Met een trap ga ik naar het wellness gedeelte. Daar worden de bokken van de schapen gescheiden: er is een gedeelte voor mensen met badkleding en een gedeelte voor naturisten. Ik ga het blootgedeelte binnen. Er is een hamam die vanwege corona gesloten is, er zijn drie bubbelbaden, enkele voetenbaden en een forse sauna met uitzicht over de stad. Na de inspanning van afgelopen dagen voelt de sauna weldadig. Ik ben vrijwel alleen. Af en toe werpt er iemand in badkleding schielijk een blik in de sauna om dan snel weer te verdwijnen. Is dit dan het beroemde Spa? Een willekeurig wellness centrum in Nederland heeft meer wellness faciliteiten en met giganten van het Elysium en Veluwse Bron is het totaal niet te vergelijken. Ook erger ik mij aan het preutse badkleding beleid. Voor mij is wellness naturistisch. Ik trek mokkend mijn zwembroek weer aan en begeef me naar het restaurant. Daarvoor moet ik dan wel mijn mondkapje ophalen. Mijn rugzak had ik in één van de grote lockers kunnen proppen. Het restaurant was nog gesloten. Maar ik had enorme dorst. Ik herinnerde mij de blikjes bier in mijn rugzak. Als een puber die in het fietsenhok een stickie rookt, dronk ik mijn biertje op een toilet en liet het me smaken.

Na precies drie uur wellnessen begaf ik mij geheel schoon gepoetst en ontspannen weer op weg. De lift liet ik links liggen en ik nam het steile pad naar het dorp. Spa zou een adembenemend juweel kunnen zijn. Architectuur en ligging lenen zich ervoor. Maar er wordt veel aan gedaan deze potentie zo te laten. Zo is er op een toplocatie in de stad, aan de voet van de wellness heuvel, een witte schoenendoos geplempt waar zich het Radisson Blu hotel bevindt. Daarvoor bevindt zich een plein dat een uitgestrekt veld is van grijs gravel. Het zou natuurlijk kunnen dat het plein nog aangelegd moet worden, zoals ik dat ook jarenlang gedacht heb van het Museumplein in Amsterdam. Op een druk kruispunt in de stad stond een bankje waar ik mijn supermarktlunch kon verorberen en ondertussen met een open Carmiggeltblik het doen en laten van de mensen om mij heen gadesloeg. Vol bewondering voor Carmiggelt deed ik mijn rugzak op en liep ik met het kompas in de hand richting Stavelot en Clervaux. Het gebeurt niet dikwijls dat een weg precies in de gewenste richting gaat en niet afbuigt. Vandaag had ik geluk (nog wel). De weg – die toepasselijk ’de oude weg naar Stavelot’ heet (dat denk ik tenminste als ik het Frans goed vertaald heb) – ging over in een steil bospad, nog steeds in de goede richting. Ik kwam langs het arboretum waar ik de dag ervoor ook langs was gekomen, maar toen in een andere richting (de verkeerde) verder was gelopen. Ik hoor in de verte het afschuwelijke lawaai van mannen en hun machines van het racecircuit van Francorchamps. Het geeft aanleiding tot sombere en boze misantropische gedachten.

Vlot kwam ik in het plaatsje Andrimont waar ik gisteren ook al langs was gekomen. Ik herkende de bocht in de weg waar ik gisteren was afgeslagen de verkeerde kant op was gegaan. In die bocht stond gisteren toen een auto geparkeerd met een vrouw ervoor. Ik dacht daardoor dat het een oprit was. Ik wist wel dat ik die kant uit moest, maar de vrouw stond precies voor de routebordjes… Het had me zeker drie uur omlopen gekost. Misschien had ik liever niet geweten dat ik hier fout gelopen was. Voor Stavelot kom ik bij een lage smalle donkere tunnel waar een richtingwijzer bij staat. Vanuit het bos sta ik plots in Stavelot. Op het centrale plein staan nog auto’s geparkeerd wat op een achterhaald stadsconcept wijst. Ik zie het plein voor me met de auto’s eraf en een vierkant van bomen erop. Zo zal het er over een jaar of tien uitzien vermoed ik. In Gent is het zo ook gegaan. De abdij van Stavelot is thans een museum. Het is een roodbruin complex omringd door beelden waarvan één waarschijnlijk van Tinguely. Er is een kleine boekenmarkt waar ik overheen loop. Ik heb Rousseaus boek inmiddels uit en op stap zijn zonder ongelezen letters voelt ongemakkelijk. De boeken zijn echter allemaal Franstalig en ik vervloek mijn eigen onnodige onkunde en, zoals zo vaak, neem ik me voor nu eens eindelijk Frans te leren, wetende dat ik het niet zal doen. Geduld en zin voor het museum had ik niet. Het past niet in de cadans van de dag. Ik wil door. Ik ben op weg naar Clervaux. Ik loop de kleine stad door die versierd is met afbeeldingen van figuren met puntkappen en lange rode neuzen. Ik zoek thuis op wat de folklore is. Het gaat om de broederschap van de Blanc Moussis die in 1502 opgericht zou zijn. Het is echter een pseudofolklore die in 1950 is ingesteld toen deze Ereridderorde als onderdeel van het carnaval werd ingesteld.

Dan glijdt mijn linkervoet opeens weg en verdwijnt in een gat onder de steen.

Ik rust even uit voor de abdij en ga dan weer door: niet lullen, maar lopen, zo houd ik mezelf voor. Langs een meertje loop ik al snel het stadje weer uit. Ik stap over een omgeklapt prikkeldraadhek heen want het pad loopt in de goede richting verder, richting Clervaux. Het pad volgt de voortkabbelende rivier. Ik kom een gezinnetje tegen; ze hebben zo te zien in de rivier gebadderd. Het pad wordt steeds smaller en het eindigt middenin een groot veld. De begroeiing wordt hoog en ik spreek mezelf toe om mijn broekspijpen aan te ritsen. Ik probeer door het steeds hogere struikgewas de rivieroever te vinden. Het veld gaat over in dicht bos. Het is er prachtig. Het is er donker, rotsachtig. Er zijn kleine zijtakken van de rivier die ik soms via steppingstones over kan steken, soms klauterend en balancerend over bomen. Op een prachtig punt aan de rivier tref ik een verlaten vuurplaats aan. Idyllischer kamperen kan haast niet. Wellicht als ik met Niek was geweest dat we hier ons kamp hadden opgeslagen en vuur hadden gemaakt. Maar ik wil door. Het wordt steeds moeilijker om de rivier te volgen want er is een steile rotswand. Het lukt me net op het randje ervan me een weg te banen. Het moeilijke lopen maakt het extra mooi. Dan buigt de rivier opeens af en ik weet dat ik rechtdoor moet. Ik zie op mijn telefoon dat er geen brug komt. Ik overweeg mijn opties. Dan besluit ik de rivier over te steken. Ik zie dat de heldere rivier iets dieper dan knie diep is. Maar het water stroomt snel en het is er vol rotsen. Maar niet zoveel dat ik van rots naar rots droog maar de overkant kan. Ik rits mijn broekspijpen weer af. Ik durf niet op blote voeten door de rivier te waden vanwege de scherpe rotsen. Ik doe mij sokken uit en haal de inlegzolen uit mijn schoenen. Dan doe ik mijn schoenen weer aan. Voorzichtig waad ik de rivier door. Ik gebruik mijn handen om steun te vinden aan de rotsen die boven water uitsteken. De bodem is vol grote rotsen die bovendien glad zijn. Het snelstromende water maakt het lastig om mijn evenwicht te bewaren. Ik kom bij een grote rots die niet boven het water uitsteekt. Dan glijdt mijn linkervoet opeens weg en verdwijnt in een gat onder de steen. Omdat ik met mijn handen mijn gewicht kan opvangen verdraai ik mijn enkel niet. En mijn voet zit ook niet vast, waar ik even bang voor was. Halverwege, op een punt waar ik mijn balans heb, houd ik even stil om van de schoonheid én het avontuur te genieten. Maar ik voel ook de angst, want als ik wel mijn enkel zou breken of vast kom te zitten zit ik opeens diep in de problemen.

Aan de overkant aangekomen hijg ik uit. Met mijn handdoek, die allang niet meer droog is, droog ik zo goed mogelijk de binnenkant van mijn schoenen. Weer rits ik mijn broekspijpen aan, want het is niet zo dat er aan deze kant wel een comfortabel pad is. In tegendeel. Er is hier een steile helling van een meter of twintig. Ik loop langs de oever op zoek naar een plek waar het iets minder steil is en waar strategisch wat bomen staan waar ik steun aan kan vinden. Als ik zoiets gevonden heb, klauter ik voorzichtig eerst op handen en knieën, maar omdat ik weg dreig te glijden, met de buik op de grond naar boven. Ook aan deze kant is er weer donker bos. Ik waan mij in ongerepte natuur. Na zo’n vijf minuten weer in de juiste richting gekoerst te hebben, zie ik tot mijn verrassing en eerlijk gezegd ook opluchting verse gebedsvlaggetjes: er moet een pad in de buurt zijn. En inderdaad ik vind een pad. Mijn avontuur bleek hemelsbreed niet ver van een pad te liggen en zelfs niet ver van een huis. De ongerepte natuur maakte snel weer plaats voor weilanden.

De volgende grote plaats op weg naar Clervaux is Vielsalm. Dat doel stond mij nu voor ogen. De avond begint te vallen en mijn benen worden zwaar. Ik loop langs een dal waarin een spoorlijn loopt. Aan de overkant zie ik een langgerekte camping. Maar nergens een plek om spoor en rivier over te steken. Met tegenzin vervolg ik het pad dat me na enkele kilometers bij het dorp Grand-Halleux brengt waar ik rivier en spoor over kan steken en met een U-turn aan de andere kant langs de verkeersweg terugloop naar de camping. De receptie zit natuurlijk al dicht. Ik loop naar de bar waar het meisje dat daar werkt, haar eerste dag heeft. Eerst krijg ik nul op mijn rekest voor een slaapplek, maar als ik aandring gaat ze het even navragen en blijkt het toch te mogen. Ik vraag ook nog een koffie van haar en daarna wijst ze waar ik mag staan: ik mag een plekje zoeken aan het water! Ik sta ook vlakbij het grote zwembad, dat al dicht is. Ik neem me voor om er de volgende ochtend in te gaan zwemmen, maar op dat vroege uur zit het nog dicht, zal ik de volgende dag merken.

Dag 6: Grand-Halleux – Vielsalm – Troisvierges

’s Nachts had het flink geregend. Mijn tent is aan de binnenkant op de grond nat geworden waardoor mijn slaapzak ook enigszins nat is. Het belooft een warme dag te worden, maar ik wil niet wachten tot de zon alles gedroogd heeft en ik pak het spul dus maar nat in. Op richting Vielsalm, op naar Clervaux. De camping staat aan de doorgaande weg naar Vielsalm, maar ik wil niet langs de weg lopen. Het kost veel moeite om stukken weg te vermijden, want ik kom er toch steeds weer op terecht. Als ik een stukje van de weg afloop hoor ik gefladder in een vuilniskooi. De vuilnisbakken hier staan in een kooi, wellicht om te voorkomen dat dieren er een rommeltje van maken, bijvoorbeeld een wasbeer. Er blijken twee vogels in de kooi te zitten. Ik open de bovenkant, maar de uitgeputte vogels vliegen er niet uit. Met enige moeite lukt het me om de vogels er één voor één uit te halen. Tot mijn opluchting vliegen ze weg het bos in. Deze levensreddende daad geeft me de hele dag een goed gevoel. Veel later dan ik had gedacht kom ik aan in Vielsalm. Aankomen betekent voor mij, een supermarkt vinden die open is. Ik koop er weer een sixpack bier, wat blikjes bonen voor het avondeten, water, gezouten noten en een verse vruchtensap. En door maar weer. Ik passeer nog het Maison de la Laïcité, de Waalse humanisten – mijn kerk zeg maar – maar het pand ziet er troosteloos verlaten uit. Ik kom langs een prachtige vakwerkvilla gelegen in een parkachtige tuin. Op de toegangspoort prijkt: ‘Homeopathie – acupuncture – mora-therapie. Dr. L.P. Ramioul, Médicine Générale’. Drie kwakzalverspraktijken in een. Maar je kan er blijkbaar goed mee verdienen. Als ‘Médicine Générale’ betekent dat het gaat om een academisch geschoolde arts maakt het de zaak nog gecompliceerder. Voor mij althans: ik begrijp niet hoe mensen wetenschappelijke kennis kunnen combineren met nonsens. Ik weet wel dat dit in de psychologie cognitieve dissonantie wordt genoemd, maar dat maakt het voor mij nog niet begrijpelijker. Het Chateau de Povredroux, dat een Monument Classé is, staat te koop. Ik ben er drie maal langsgelopen op zoek naar de weg naar Gouvy in de richting van Clervaux. Ik raak de weg kwijt in het bos en het begint te regenen. Ik doe de regenhoes om mijn rugzak en trek mijn regenjas aan. De regen wordt steeds heftiger en ik weet niet waar ik ben of waar ik heen moet. In ieder geval doorlopen, want ik krijg het koud en ondanks dat ik een goede jas heb sijpelt het water naar binnen. Mijn vingers zijn stijf van de kou. Het is door de regen en mijn stijve vingers moeilijk om op mijn telefoon te kijken waar ik heen moet. Vertwijfeld vraag ik mij af of dit goed komt. En hoe en wanneer. Ik ben moe, nat, koud en verdwaald. Het beste wat ik kan doen is flink doorlopen.

Ik ben midden in een bos. Ik heb al een poos geen mensen gezien. Het regent pijpenstelen en ik word achtervolgd.

Ik kom langs wat nog het meeste lijkt op een oude militaire basis. Er zitten gaten in het hek dus daar leid ik dan maar uit af dat de basis niet meer in gebruik is. Ik volg een pad haaks op de basis, maar dat loopt dood. Wel zie ik daar sporen van een kampement met blikjes, vuurplaats en dekens. Geen fijne omgeving. Terug dan maar weer. Ik volg een ander breder pad weg van de basis. Ik zie juist een jeep met koplampen aan langs de basis rijden. Als ik na een poos omkijk zie ik dat de koplampen mijn kant uitdraaien. Na een tijdje draai ik me weer om in de veronderstelling dat de jeep me zal inhalen, maar ik zie de lampen op een afstand van een meter of 150 stilstaan. Ik loop weer door, maar als ik dan weer omkijk zie ik de jeep nog steeds. Nu begint het toch behoorlijk beangstigend te worden. Ik ben midden in een bos. Ik heb al een poos geen mensen gezien. Het regent pijpenstelen en ik word achtervolgd. Ik overweeg mijn opties. Me verstoppen in het bos wordt moeilijk met mijn felrode regenhoes. Het bos leent zich er ook niet voor. Ik besluit zo stoïcijns mogelijk door te lopen, af en toe schielijk achterom kijkend en met gespitste oren. Ik bereik tot mijn opluchting de rand van het bos en een asfaltweg met meerdere richtingen om uit te kiezen. Ik stap van de weg af – angstig om het voertuig dat achter me zit terwijl er nog steeds niemand te bekennen is – en daar passeert het voertuig mij. Het blijkt helemaal geen jeep maar een karretje met een laadbak met daarin bosgereedschap. Het karretje rijdt mij voorbij en verdwijnt over de asfaltweg uit het zicht, mij opgelucht maar met verbazing en onbegrip achterlatend. Ik kies voor de kant die het meest de gewenste richting uit is. De regen wordt minder. De zon breekt zelfs door. Ik word warmer en droog langzaam op. Maar ik ben wel moe. Heel moe. Ik sleep mezelf voort en ik spreek mezelf hardop toe: je wordt weer warm! Je bent weer en route! Je wordt weer droog! Geniet van het fraaie uitzicht! Ik wandel Luxemburg binnen bij het plaatsje Ourthe. Het is er direct anders. Het is er veel opgeruimder en de infrastructuur is er keurig op orde. Het is alsof ik in Nederland ben, veel meer dan in Wallonië.

Rond een uur of negen strompel ik de camping van Troisvierges op. Een jongen van een jaar of zestien roept mij uitbundig en in het Nederlands toe waar ik vandaan kom en of ik ver gelopen heb. Als ik hem antwoord biedt hij royaal aan dat ik wel in de tuin bij de stacaravan mag staan. Ik antwoord hem dat ik bij hem terugkom als ik geen andere plek vind. Ik zie een hiker en stel hem vragen over hoe en wat. De receptie zit immers dicht. Hij komt uit Kortrijk en is vandaag met de trein naar Gouvy gegaan en is vandaar via een wandelroute hierheen gegaan. Zijn eindbestemming is Diekirch. Hij zegt dat ik gewoon bij een vrij genummerde plaats mijn tent kan opzetten en ik dat vervolgens bij het restaurant moet melden. Ik zet mijn tent op een vrije plek tegenover hem op. Ik merk dat ik koud word en ik doe dikkere kleren aan. Ik maak mijn bonenschotel en als ik het opeet zit ik te trillen als een rietje. Ik zie dat mensen wat bevreemd naar mij kijken. Ik ben doodmoe, alles doet me pijn en ik heb het koud. De onderkant van mijn slaapzaak is bovendien nat. Ik kruip gelijk na het eten mijn slaapzak in, met al mijn kleren aan. Ik neem twee paracetemol en klappertandend hoop ik snel te slapen. Het lukt. Een paar uur later word ik wakker en voel me een stuk beter. Ik heb het warm en doe wat kleren uit. Mijn benen doen nog wel pijn dus ik neem nog een paracetemol. De tweede helft van de nacht voel ik me beter.