Robbert Baruch – Bij de dood van Julius Vischjager

11-10-2020 17:30

Mark Rutte en Julius Vischjager in 2014.

De laatste keer dat ik Julius Vischjager sprak was ruim twee jaar geleden. Het was Prinsjesdag, en de traditionele netwerkborrel van VNO/NCW was in volle gang. Julius mocht er niet in. Huilend en briesend probeerde hij het beveiligingspersoneel te overreden hem toch toe te laten. Maar -onvermurwbaar – zeiden ze dat hij, aangezien hij geen uitnodiging had, niet welkom was. Teleurgesteld en woedend probeerde hij medestanders te vinden die zouden uitleggen wie hij was, en dat hij wel degelijk tot het netwerk behoorde dat in Den Haag elkaar op verschillende plekken tegenkomt.

‘In de verschillende herdenkingswoorden werd hij herinnerd als een vrolijke paljas: de Binnenhofnar’

Even later spraken we elkaar. Verbeten en met zijn hem kenmerkende staccato-hees uitgesproken maar altijd goed gekozen woorden deelde hij zijn woede en teleurstelling. Maar ik kon hem niet helpen. Ik begreep het ergens ook wel. Julius werd gezien als een vrolijke ontregelaar, maar hij had in morsigheid de oude boodschappentas waar hij zijn Daily Invisible tot een paar jaar daarvoor aan de man bracht overstegen en het werd meer een meer een tragische en eenzame figuur. Om niet te zeggen viezig.

En nu is Julius dood. Een paar dagen geleden is hij in het water tussen de Oranje-Vrijstaatkade en de Linnaeuskade gevonden. 83 jaar oud. Voor een visjager natuurlijk de enige juiste manier om afscheid te nemen van het leven. En dan op de Oranje-Vrijstaatkade! In 1970 was Julius als (PvdA-) Kabouter betrokken bij de ludieke oprichting van Oranjevrijstaat.

In de verschillende herdenkingswoorden werd hij herinnerd als een vrolijke paljas: de Binnenhofnar. En de bekende anekdotes werden weer uit de gracht gehengeld.

In 2007 schreef ik een blog over hem. Ik schreef toen dat zijn authenticiteit een welkome afwisseling was van het zichzelf steeds belangrijker vindend smaldeel van Binnenhofbewoners. Ik geloof dat ik dat nog steeds vind. Maar er is meer.

Van Joden die na de oorlog leefden wordt gezegd dat ze “teruggekomen” zijn. Terug uit de kampen of uit onderduik, of, in een enkel geval, uit het buitenland. Maar het woord “terugkomen” veronderstelt ook dat er iets is om naar terug te keren. Maar er was niets meer. Dat is het verschil tussen een moord op een groot aantal individuen en genocide: de infrastructuur was weg. De families, de winkels, de cultuur, de diversiteit. Alles.

Bij het overlijden van mijn moeder zei Opperrabbijn Jacobs het zo: als je die periode hebt meegemaakt en je komt er normaal uit, dan ben je niet normaal.

‘Hij confronteerde iedereen om hem heen met de schade die oorlog aandoet’

Hoe de relatie tussen de ouders van Julius was, en hoe die met hem, zal nooit duidelijk worden. Feit is dat zij beiden vermoord zijn, dat Julius uit de Hollandse Schouwburg gehaald is, en dat hij bij een protestantse pleegmoeder opgegroeid is. Hij wilde politicus worden, pianist, journalist. Erbij horen. Ertoe doen. Relevant zijn en geaccepteerd worden. Wat hij -denk ik – uiteindelijk wilde, is onderdeel zijn van een wereld die hem niet begreep. Daarvoor was hij zoals Nietzsche: Menselijk, al te menselijk.

De necrologieën die hem afdoen als hofnar, als de koddebeier die de laatste vraag mocht stellen en af en toe piano speelde, doen hem dan ook tekort. Hij confronteerde iedereen om hem heen met de schade die oorlog aandoet. Met de beschadigde, eenzame mens die verbinding zoekt maar geen verbinding kan maken; vooral niet met de gepolijste gelijkhebbers, de managers, de mensen die koersen op haalbaarheid en altijd voor rede vatbaar zijn: de mensen die er echt toe doen.

Julius Vischjager זכרונו לברכה (Zijn herinnering is een zegen). Beschadigd, creatief, intelligent, gevoelig, muzikaal, betrokken, in alles zichzelf.

Gemist.

ברוך דיין האמת (Geprezen is de waarlijke rechter)