Politiek

Ronald van Raak – Verdwijning op het Binnenhof (2): College in Café Schellink

25-03-2022 12:28

Ronald van Raak verdwijning op het Binnenhof

Dit is de bekentenis van senator Ferd Goud, over de verdwijning van een jonge politica. Een verhaal dat zich grotendeels afspeelt in de geheime gangen en de verborgen kelders van het Binnenhof, dat de komende jaren is gesloten. In dit tweede deel zien we hoe Greetje zichzelf aankondigde, in een les van professor Goud, en hem na afloop zelf een college gaf in café Schellink. We horen over het verleden van Greetje en leren haar plannen kennen voor de toekomst.

Doneer aan TPO!

‘Nee, de liefde, daar doe ik niet aan’, zei Greetje, terwijl ze me spottend aankeek. Ik had haar gevraagd wat ze deed en ze had geantwoord dat iemand als ik dat escorteren zou noemen; zelf sprak ze liever van ‘aanzitten’. Het was puberaal van me om te vragen; of ze daarbij de liefde bedreef. De vraag ontsnapte voor ik er erg in had en het speet me direct, maar Greetje leek het niet te deren en eerder te amuseren, alsof ze niet anders had verwacht. ‘Juist niet, meneer de professor, ik handel in goed gezelschap. De liefde heeft daar heel weinig mee van doen, het gaat om de sfeer, die moet goed zijn.’ Dat ‘professor’ had ze met nadruk uitgesproken, om aan te geven dat ze mijn vraag komisch vond, maar ook dat die mij niet paste.

We zaten in Café Schellink, waar ik eerder die avond mijn maaltijd had genoten. Ooit noemde men dit een journalistencafé, waar na het ‘zakken’ van de krant tot diep in de nacht het echte nieuws werd uitgewisseld. Met het vertrek van de kranten uit de binnenstad was ook de grandeur van Schellink verdwenen en werd de zaak er een voor heren met een hang naar nostalgie. Ik kwam er graag, al was het maar omdat hier nog echte obers waren, in plaats van die verveelde studenten die je veelal elders kwamen bedienen. Oudere mannen in ongemakkelijke kostuums, die eveneens betere tijden hadden gekend. In de vooravond nam ik hier meestal een eenvoudige maaltijd, vóór mijn college op het Historisch Instituut. Waar tot mijn grote verbazing die avond opeens Greetje in de zaal had plaatsgenomen.

De collegezalen van het instituut lagen niet zomaar ergens weggestopt, zoals op veel andere universiteiten het geval was, maar vormden het middelpunt van het gebouw; vissenkommen met wanden van glas die uitkeken op de gangen. Aan de andere kant van de gang waren de kamers van de medewerkers. Als hoogleraar had ik een ruime hoekkamer met uitzicht op de Spuistraat. Overdag was er rumoer en geloop over de gangen, maar in de avond leek het instituut wel uitgestorven. Nadat ik op mijn kamer koffie had gedronken liep ik naar de collegezaal, die door de ramen als een lichtbol afstak tegen de donkere gangen. Die avond zou ik het gaan hebben over de vormende jaren van de liberale leider Thorbecke, die later een van de vormgevers zou worden van onze politiek.

Oase in een intellectuele woestijn

Mijn colleges golden onder studenten zeker niet als gemakkelijk. Het voordeel was dat mijn klassen klein waren en de studenten die mijn lessen bezochten meestal niet slecht. Zo bij elkaar komen in dit lege gebouw, terwijl buiten de avond over de stad viel, gaf het gevoel begunstigd te zijn, of het idee van een genootschap met een eigen missie. We bespraken de meer persoonlijke kanten van de belangrijkste politici die hun stempel hadden gedrukt op onze politiek. Die avond spraken we over de amoureuze avonturen van de jonge Thorbecke in zijn studietijd in Duitsland en zijn kennismaking met de Duitse filosofen – en hoe beide ontwikkelingen zijn denken hadden gevormd.

De universiteit in Amsterdam was destijds een ‘links’ bolwerk en het Historisch Instituut was dat helemaal. Veel medewerkers voelden zich verbonden met de sociaaldemocraten; jongere generaties en met name de promovendi liepen eerder weg met de groenen. Rechts zijn was hier verdacht en de liberale partij werd gezien als anti-intellectueel en onbeschaafd. De opvattingen op het instituut werden gedicteerd door de mode van de dag, die even veranderlijk als verstikkend kon zijn. Collega’s die zichzelf ‘vrijzinnig’ noemden konden het maar moeilijk accepteren dat je hun opvattingen niet deelde, wat niet getuigde van een academische houding, of van historisch besef. Een cultuur die me deed denken aan de tijd van de jonge Thorbecke, toen de elite ook werd geacht om bepaalde opvattingen te hebben en zijn ideeën evenmin werden geaccepteerd.

Maar laat ik niet te negatief zijn, ik kijk ook met dankbaarheid terug op mijn jaren aan de universiteit in Amsterdam. Ik was hier niet de enige historicus die senator werd; mijn collega Eduard Thijssen was een boegbeeld van de sociaaldemocraten. Een man die volop in de aandacht stond van de media en over elk onderwerp commentaar kon geven, maar ook iemand die invloedrijk was in de binnenwereld van Den Haag. ‘Bij ons struikel je over de academici, dat is ons grote  probleem, maar bij de liberalen ben jij de oase in een intellectuele woestijn. Daarom hebben ze jou in de senaat gezet,’ wist mijn collega me te vertellen. Een vileine, maar daarmee niet minder terechte opmerking.

Greetje in de collegezaal van Goud

Goed, ineens zat Greetje dus in mijn collegezaal. Dat haar aanwezigheid inbreuk maakte op de beslotenheid van de groep is zachtjes uitgedrukt. Ze zat bescheiden in een hoek, maar was daardoor niet minder aanwezig. Met haar lange, ranke gestalte en nieuwsgierig blik overzag ze het groepje jonge mensen, dat onzeker leek met haar aanwezigheid. Ik begon met het college zonder veel aandacht aan haar te besteden – en dat bracht de gemoederen tot bedaren, hoewel zo nu en dan toch een hoofd in haar richting bleef draaien.

Aan pauzes deed ik niet en de nieuwkomer hoorde het college twee lange uren geanimeerd aan, haar blik meer gericht op de studenten dan op mij. Nadat de laatste student het zaaltje had verlaten stond ze op en liep ze langzaam door het middenpad op mij toe. ‘Ik ben Margreet’, zei ze terwijl ze een verrassend stevige hand gaf: ‘Het was interessant.’ Ik wilde weten waar ik deze interesse aan te danken had, maar dat wilde ze elders vertellen. Zij vroeg niet of ik wat wilde drinken en ik stelde niet voor om naar Schellink te gaan. Het ging allemaal veel gemakkelijker, vanzelf eigenlijk, alsof we deze afspraak al eerder hadden gemaakt.

Greetje droeg zwarte laarsjes en een effen rok. Daartussen knieën en benen die elegant en gespierd waren. Ze had een eenvoudige tas. De blauwgroene ogen en hardrode lippen contrasteerden met haar witte huid. Ze keek hoe ik naar haar keek, zonder dat ik me opgelaten voelde. ‘Je bent geen prater hè?’, zei ze na verloop van tijd. ‘Ik heb een college gegeven!’ ‘Ja’, antwoordde ze lachend. De stilte die daarop volgde was niet ongemakkelijk, niets aan deze vrouw was ongemakkelijk. Greetje zei evenmin iets. Uren had ik zo met haar kunnen zitten, tot mijn nieuwsgierigheid het won en ik vroeg waar zij vandaan kwam.

Greetje geeft een college aan Goud

‘Ik kom uit het Westland, mijn moeder was tuinder. Gestudeerd heb ik niet, dit was mijn eerste college’, vertelde ze me glimlachend. Ik had mijn gebruikelijke trappist besteld, waarna zij koos voor een thee – wat mij verraste. Ooit was ze naar Amsterdam gekomen om te werken voor een modellenbureau, verderop aan de gracht. Met dat werk verdiende ze goed geld, maar erg bevallen deed het haar niet, de mode was niet haar wereld. Nadat ze de eigenaar had verteld dat ze wilde stoppen, stelde die haar voor om aanzitster te worden, voor onderhandelingen met voornamelijk buitenlandse handelspartners. Een beroep waarvan ze niet eerder had gehoord, maar waarin ze succesvol zou worden.

‘Eerst moest ik op spraakles, om goed te leren praten, hoewel het niet echt de bedoeling was dat ik veel zei.’ ‘Sprak je aan tafel Engels?’, wilde ik weten. ‘Jawel, maar dat maakt niet uit. Met woorden kun je veel meer zeggen dan dat ze betekenen, door de manier waarop je ze uitspreekt.’ ‘Je hebt een mooie dictie’, zei ik vriendelijk, maar die opmerking negeerde ze; Greetje leek het gewend dat mannen zich belachelijk maakten in haar aanwezigheid. ‘De toon en de kleur’, ging ze verder. ‘De woorden hebben een kleur en met die kleuren vertel je een ander verhaal, los van de betekenis van die woorden.’ Greetje maakte een vergelijking met mijn college, dat volgens haar interessant maar kleurloos was geweest: ‘Wat voor man die Thorbecke was dat weet ik nog steeds niet.’

Mijn nieuwsgierigheid naar wat deze vrouw te zoeken had in mijn college werd niet minder, maar eerst wilde ik weten hoe dat ‘aanzitten’ ging en Greetje leek geen bewaar te hebben om daar een college over te geven: ‘Ondernemers huren mij in om een succesvolle deal te maken. Met klanten uit het buitenland, of met andere mensen die ze nog niet zo goed kennen.’ De manier waarop ze sprak over deze onderhandelingen deed me denken aan de lobbyisten op het Binnenhof, iets waar we later nog vaker over zouden spreken. ‘Niet zozeer wat mensen zeggen, maar vooral hoe ze dat doen, daar luister ik naar’, vertelde Greetje: ‘De toon en de kleur, weet je wel, die moeten goed zijn. Ik zit er niet bij om de deal te laten slagen, maar kan wel voorkomen dat die mislukt. Door een woord of een blik’, ze keek me even rustig aan, ‘gaat de spanning uit de lucht en is er een moment om eventjes van gesprek te veranderen.’

Dan kan zij ook wel liberaal zijn

Greetje vertelde nog enkele anekdotes, die zich vooral afspeelden in chique restaurants: ‘Niet op de plek van één van de partijen, dat moet niet. De beste ruimte voor een goede deal is een vol restaurant, maar wel achteraf, zodat je vrijuit kunt spreken.’ ‘Of juist een eenvoudig café, zoals dit’, zei Greetje lachend. Daarna vroeg ze naar mijn leven, wat vergeleken met dat van haar niet indrukwekkend was. Het verraste me niet dat ze van alles over mij wist. ‘Nu wil je wel eens weten waarom ik in je klas zat’, raadde ze ten slotte mijn gedachten: ‘Ik wil heel graag de politiek in.’ Daarbij keek ze me strak aan, mij verbiedend om haar uit te lachen, of om vragen te stellen. ‘Waarom wil je dat dan?’, probeerde ik. ‘Daarom,’ hield ze stug vol, alsof haar mededeling voor mij genoeg moest zijn.

Terwijl ik ons samenzijn zegende met trappistenbier, bleef Greetje trouw aan de thee. Na mijn ongepaste vragen over haar, was het voor haar gemakkelijk om naar mijn liefdesleven te vragen. Dat was er niet en is er nooit echt geweest. De omgang met vrouwen was voor mij niet gemakkelijk. Vroeger zagen meisjes mij vooral als vriend – en maar zelden als een vriendje. Enkele relaties heb ik wel gehad, maar ik heb me niet aan iemand kunnen binden. Eenzaam was ik geloof ik niet. Als ik toch verbinding voelde met een vrouw had ik snel de neiging om haar te verheerlijken en op een voetstuk te plaatsen, zozeer dat ze onbereikbaar werd. Of ik dat met Greetje ook heb gedaan dat weet ik niet; niets van wat ik schrijf is verzonnen of overdreven.

Greetje woonde niet ver van mijn huis, in een groot zolderappartement in de oude Plantagebuurt. Het was al ver na twaalven toen we samen door de binnenstad liepen. Deze stad kwam nooit tot rust, maar de stilte waarin we wandelden was weldadig. Pas ter hoogte van de Oude Kerk stelde Greetje me een vraag: waarom ik had gekozen voor de liberale partij? De waarheid was dat Annemijn Roodhuijsen me had gevraagd om senator te worden – in die zin had Eduard Thijssen gelijk gehad. Liberaal zijn is meer dan een levenshouding, ik zou mezelf in dat opzicht bepaald niet ‘liberaal’ noemen. Maar liberalisme is ook een ideologie, of een beginsel. Het stelt grenzen aan de eisen die anderen aan jou mogen stellen en het respecteert het eigen geweten van ieder mens. ‘Dan zou ik ook wel een liberaal kunnen zijn’, zei Greetje.

Uit het notitieboek van Greetje

21 april

De keuze voor professor Goud is een goede. Een Gouden keuze! Nee, dat is flauw.

Hij heet Ferd en hij lijkt een ideale binnenkomer in Den Haag. Hij is senator voor de liberalen, de grootste partij. Goud is een man met vaste gewoonten en een vaste moraal, wat goede eigenschappen zijn voor een man. In ieder geval voor de man die ik nodig heb.

Om half acht ben ik het gebouw van de universiteit binnengelopen, maar hier niemand tegengekomen. Volgens de studiegids zou het college om acht uur beginnen. De portier vroeg niet wie ik was of wat ik kwam doen en wees me de weg naar het lokaal.

De lift kwam uit op een donkere gang maar ik hoefde niet te zoeken waar ik moest zijn. Rechts zag ik in de verte een klein lokaal met overal glas en helder licht. Het zag er gezellig uit, maar ik voelde me toch wel zenuwachtig, als een motje dat vliegt naar de lamp. Dit was de wereld van de intellectuelen, toch heel anders dan de mensen waar ik normaal mee omga.

In het zaaltje was niemand, geen Goud en geen studenten. Ik was net ergens achterin gaan zitten toen de eerste studente binnenkwam, een verlegen meisje dat zachtjes ‘hallo’ zei en daarna vooraan ging zitten. Toen volgden nog acht van deze kinderen die alleen nog ‘hallo’ zeiden tegen elkaar. Pientere kopjes.

Vanuit een hoek op de gang kwam als laatste Goud aangelopen. Niet echt een politicus, gewoon een oudere heer zoals je die overal tegenkomt. Hij komt een beetje eenzaam over. Hij is geen homo, heeft geen vrouw en geen kinderen. Die wil hij ook niet, of die zei hij in ieder geval niet te willen. Maar ik weet het zo net nog niet. Het is toch een man met een gemis.

Na afloop nam ik hem mee naar zijn stamcafé even verderop, een nette zaak met nette mensen, geen geld. Ik vertelde hem over mijn werk. Het was niet moeilijk om hem in te pakken en toen het genoeg was spraken we over zijn leven. Eenvoudige komaf, zoals hij dat zei. Als eerste in de familie gestudeerd, geschiedenis. Daarna gewerkt op de universiteit en na een paar jaar professor geworden.

Slimme mensen besteden weinig aandacht aan hun uiterlijk. Waarom zouden ze ook, intelligentie is een schoonheid die op zichzelf al mooi genoeg is. Goud is klein en dik en zijn pak zit te ruim. Zijn haar is dun.

Als je in zijn ogen kijkt kom je er niet achter wat hij denkt, je hebt wel het gevoel dat hij steeds nadenkt. Ik zou gek worden van al die onrust in m’n kop. Wel mooi, ogen die van een heel andere plek lijken te komen. Die je aankijken vanuit een andere wereld, waar je best een kijkje zou willen nemen.

Na afloop samen door de stad gelopen. Voor zijn huis aarzelde Goud onhandig hoe hij afscheid moest nemen. Ik liet hem even in onzekerheid en gaf hem toen een hand. Hij beloofde me snel te bellen.

In de derde aflevering van Verdwijning op het Binnenhof beschrijft Goud hoe Greetje op audiëntie gaat bij Annemijn Roodhuijsen en daarna een opmerkelijk avontuur beleeft in de Eerste Kamer.