Jeroen Kant houdt van het woord. Warm omarmt hij zin op zin de taal om vernuftige zinnen te creëren die meer vertellen dan de optelwaarde van de woorden samen. Teksten waarbij iets te doorgronden valt, in de moerstaal. Jeroen Kant koestert het woord.
Het woord badend in lange traditie van mannen die met luit, gitaar of enig ander snaarinstrument van dorpsplein naar stadsmarkt trokken. Mannen opzoek naar een knapzak vol rammelende munten, een knoest droog brood en misschien wat antwoorden, het handelsproduct het gezongen verhaal. Het derde album van de Brabander is een tak aan de grote en oude boom van troubadours waar aan ook het werk van Dylan, Guthrie en Bram Vermeulen is ontsproten. Kale folk en blues, soms theatraal aangezet, zij het nog wel in de schaduw van deze grotere hoofdtakken.
Kant is de stijl echter wel meester. In kleine, soms gruizige en licht ontzette setting zet hij de volksmuziek naar zijn Brabantse handen. Vooral ook omdat de rossige reiziger – in zijn teksten lijkt hij, slechts derig jaren oud, zwerver door leed, liefde en leven – tekstueel zo sterk is, weet hij de aandacht volledig naar zich toe te trekken. Daarbij geholpen met een stem die soms ook even fout durft te gaan en reeds doorspekt is met de boven noemde levenswandel.
Slechts bij uitzondering laat de dertigjarige verhalenverteller zijn stem, gitaar of banjo begeleiden, en zelfs dan spaarzaam, door contabas, pomporgel, trommels of piano. Niet meer dan nodig, alles om het woord centraal te laten staan. Want Jeroen Kant koestert het woord, de taal, met liefde, en beheerst die met verve of zijn derde leg De Lafaard Kapitein.