De wetenschap is een enorme geldverspiller. Maar zoals dat gaat in corrupte systemen: slechts weinigen hebben er baat bij om daar verandering in te brengen. Stel, u treft in een berg oud papier een tien jaar oude, prachtige glansfolder aan van uw gemeente. Vol met plannen ter verbetering van de ‘leefbaarheid’. Renovatieprojecten, sportveldjes, een hek hier, een stoepje daar. En stel u besluit om eens even te turven wat er van al die mooie plannen is uitgekomen. En u constateert dat na tien jaar 90 procent van die mooie verhalen helemaal niks is geworden. Nooit verder gekomen dan de glansfolder. Hoe zou u het bestuur van uw gemeente dan willen omschrijven?
En nu iets anders. Begin dit jaar publiceerden Malcolm Macleod et al. in The Lancet een onderzoek naar wat er gebeurd was met de resultaten van 1575 wetenschappelijke publicaties naar ‘prognostic markers’ voor kanker. Dat zijn stofjes (meestal eiwitten) die, volgens de onderzoekers, iets vertellen over de prognose van bepaalde vormen van kanker. Hartstikke nuttige resultaten, zou je denken, omdat de arts daarmee met een simpele test een beter beeld krijgt van de kanker waar hij/zij mee te maken heeft. Het overgrote deel van de deze artikelen beschreef de ontdekking van een of meer van deze markers. Maar Macleod moest constateren dat de resultaten ofwel niet gereproduceerd konden worden, of er was helemaal niks mee gebeurd. Slechts een heel klein aantal van die markers had zijn weg gevonden van het lab naar de klinische praktijk. Hij schat dat 85 procent van het onderzoeksgeld in de biomedische wetenschap in wezen weggegooid wordt. En hij weet, net als iedereen, dat het in andere competitieve onderzoeksvelden niet anders is.
Men zal vinden. Men zal publiceren. En wat de wereld daarmee doet, of de praktijk daar wat aan heeft, dat kan veel wetenschappers niet echt interesseren. En geef ze ongelijk. Ze worden niet betaald en beloond op grond van het criterium ‘nuttige toepassing’, maar gewoon op basis het aantal publicaties in topbladen.
Een maand voordat het onderzoek van Macleod verscheen, ging de Amerikaanse bioloog Randy Schekman over hetzelfde onderwerp te keer in Stockholm. Hij had net een Nobelprijs gewonnen, en maakte graag even gebruik van dat wereldpodium om de topbladen hard aan te pakken. Schekman noemde daarbij Nature, Cell en Science, de Grote Boze Drie, maar er zijn meer bladen die, zoals hij zei, de wetenschap tiranniseren. Zijn lab zou daar in ieder geval niks meer naartoe sturen. Hij hekelde de redacties van die bladen, die alleen oog hebben voor omzet en hun kunstmatige exclusiviteit, en alleen open staan voor trendy onderwerpen. Waardoor massa’s waardevol onderzoek in ‘tweederangs’ tijdschriften belandt. Niet dat die bladen echt minder zijn, maar door hun lagere ‘impact factor’ (ze vallen minder op, want de groten stimuleren en publiceren trendy onderzoek) wordt publiceren in die bladen veel minder beloond. En dan zijn er nog de beloningen (in cash) die veel instituten uitdelen aan onderzoekers die erin slagen om in de topbladen door te dringen. Al die perverse prikkels leiden ertoe dat onderzoekers alleen maar denken in termen van ‘doorbraken’ en trendy onderwerpen. Prognostic markers voor kanker bijvoorbeeld.
Zijn toespraak was de opening van een nieuwe fase in de al jaren woedende oorlog tussen de open access bladen (gratis te bekijken) en de luxury Journals (Schekman) die hun auteurs en abonnees schaamteloos kaalplukken. De redacties van de topbladen reageerden met ontkenningen, met hoogpolig proza over het dienen van de publieke zaak en met variaties op het thema’ we zij belangrijk, dus we doen het goed’. Over hun woekerwinsten hadden ze het niet. Maar ze wilden uiteraard graag vermelden dat Schekman zelf editor is van een gratis tijdschrift.
Het zal echt anders moeten. Kern van het probleem zijn niet de bladen, hun commerciële insteek en hun aan moderne slavernij grenzende methoden op geld te verdienen. De kern van het probleem is dat wetenschappers bestuurd worden door managers die nog veel te vaak afgerekend worden op hoe en waar hun onderdanen publiceren. Het is de lengte van de publicatielijst (extra vervuild door de ‘impact factor’) die ieders kansen bepaalt op nieuwe aanstelling, nieuwe financiering en promotie. Wie in de wetenschap wil blijven, moet meedraaien in de molen. Velen zeggen dat het systeem inderdaad niet goed is maar dat er niks anders bestaat. De tredmolen is voor hen blijkbaar al te gewoon, en draait te snel, om zich een wereld daarbuiten voor te stellen. En ondertussen geven we 85 van elke 100 euro voor ‘wetenschappelijk onderzoek’ in wezen uit aan nutteloos gedraaf.
Deze week doet John Ioannidis van de universiteit van Stanford (beroemd vanwege zijn artikel ‘Why most research findings are false’ uit 2005) een voorstel om die schandalige verspilling terug te dringen. Wetenschappelijk onderzoek naar de efficiency van wetenschap staat nog in de kinderschoenen (geen wonder, in dit systeem zit niemand te wachten op een kritische blik), maar een paar dingen zijn duidelijk:
– Veel meer samenwerken, veel meer onderzoek onderling afstemmen.
– Registratie van onderzoek, zodat je weet wat elders gebeurt
– Opslag en beschikbaar stellen van opzet, ruwe data en resultaten.
– Zorg ervoor dat replicatie-onderzoek net zo gewaardeerd wordt als zogenaamd origineel onderzoek
– Helder inzicht in wie betaalt en waarom, en goede afspraken over wat er met de resultaten zal gebeuren.
– Beloning van de wetenschapper op basis van bruikbare, repliceerbare resultaten.
Het schokkende aan Ioannidis’ voorstel is uiteraard dat al deze zaken binnen de wetenschap op dit moment zo beroerd geregeld zijn. Zó beroerd dat de verspilling inmiddels hoogten bereikt dat ze daar in landen als Haïti of Nigeria nog een puntje aan kunnen zuigen. Juist de wetenschappelijke wereld, die zo graag beweert dat iedereen er zo vreselijk slim is, en die zo graag rondbazuint dat ze toch vooral bezig zijn voor het heil der mensheid, juist die wereld is gebouwd op een pervers systeem dat nauwelijks kennis oplevert, maar des te meer geld kost. Het wordt hoog tijd dat wetenschappers eens waar gaan maken wat ze zo graag en luid beweren.