Het Rotterdamse stadhuis bestaat op 1 september honderd jaar. Voor zover corona het toelaat vieren we de eerste raadsvergadering daar met festiviteiten. Maar valt er eigenlijk wel iets te vieren in onze democratie? En hoe ziet ons land er over honderd jaar uit? Deze zomer fiets ik graag door ons prachtige Nederland. Het oneindig lijkende vlakke landschap nodigt uit tot reflectie. De open ruimte geeft nieuwe energie en inzichten. En nieuwe vragen.
Terwijl ik door ons indrukwekkende boerenlandschap fiets, langs velden met ooievaars, ganzen en vredig grazend vee, wordt in de stad het jaarlijkse offerfeest voorbereid. Duizenden dieren wordt onverdoofd de keel opengereten. Ze lijden minutenlang intense pijn alvorens ze doodbloeden. Om wrevel te voorkomen gedoogt de overheid deze vorm van dierenmishandeling. Het jaarlijks slachten van onschuldige dieren, heet een feest. Islam-aanhangers wensen elkaar een “fijn offerfeest”.
Aan de oproep van Aboutaleb om dit jaar het offerfeest niet met “gebed” in de moskee te beginnen en niet bij familie op bezoek te gaan werd slechts ten dele gehoor gegeven. Beelden van massaal buigen naar Mekka op sportvelden en pleinen zijn het bewijs. Vorig jaar diende ik al mijn motie “Verbod buigen naar Mekka openbare ruimte” in. Aboutaleb verklaarde onze Mekka-motie uiteraard ongrondwettelijk.
Wat betekent het voor de scheiding der machten, wanneer onze burgemeester als raadsvoorzitter op de stoel van de rechter klimt en moties ongrondwettelijk verklaart?
Honderd jaar geleden werd de allereerste raadsvergadering in het huidige Rotterdamse stadhuis gehouden. De raad bestaat al langer, maar vanaf 1 september 1920 zetelt die in dit huidige historische bouwwerk aan de Coolsingel.
Door corona is het onzeker of alle geplande festiviteiten hieromtrent kunnen doorgaan. Rotterdam is deze zomer de nieuwe coronahaard van Nederland. Studenten en jongeren krijgen daarvan de schuld. De horeca krijgt er ook van langs. Dat moskeeën de coronaregels aan hun vaak Ottomaanse laars lappen wordt door de vingers gezien. Coronauitbraken binnen de moslimgemeenschap in Rotterdam-West en Crooswijk worden onder de “gebed” tapijtjes geveegd. De eerste cafés zijn reeds op last van Aboutaleb gesloten, de moskeeën blijven gewoon open.
Valt er iets te vieren met een burgemeester die zichzelf trots “een beetje salafist” noemt? Hoe democratisch is het dat zijn partij, de PvdA, hem voortdurend in de raad beschermt? Wat valt er te vieren nu de politieke islamideologie van onze burgemeester met zes zetels, DENK en NIDA, in onze raad is vertegenwoordigd?
Sprekend was de behandeling van de voorjaarsnota in juli. Tijdens de belangrijkste begrotingsbespreking van het jaar diende de grootste politieke islampartij een “motie van afkeuring” tegen mij in. De strekking daarvan: ik mag geen “stop islam” meer zeggen op sociale media. In plaats van te debatteren over de besteding van miljarden aan publieksgeld, ging de discussie over mij. Of ik mocht zeggen wat ik dacht.
Wat betekent het voor het dualisme wanneer de raad liever met zichzelf bezig is dan met de controle van het college en onze miljardenbegroting?
Ik fiets verder. Uitgestrekte weilanden wisselen velden vol mais en haver af. Hier en daar steekt een kerktoren boven het maaiveld uit. Ganzen vliegen over, zwaluwen fladderen vrolijk sierlijk rond. De geur van vers gemaaid gras en uitgestrooide gier hangt in de lucht. Hoe lang nog voordat dit ook geschiedenis is en Nederland één grote multiculti Vinexwijk is geworden? Hoe ziet Nederland er over honderd jaar eigenlijk uit?
De notulen van de eerste raadsvergadering in het nieuwe stadhuis aan de Coolsingel op 1 september 1920 beschrijven een plechtige doch feestelijke opening. De nog verse verschrikkingen van “den grooten oorlog” liggen achter de raadsleden. Er wordt met hoop naar de toekomst gekeken.
Kunnen wij ook met hoop naar de toekomst kijken? Of krijgen we net als onze historische raadsleden met nog ergere verschrikkingen te maken?
Donkere wolken stapelen zich op. Als er regendruppels uit de lucht vallen zoek ik met mijn fiets beschutting in een verlaten bushokje. De lucht en mijn overpeinzingen kleuren zwart.
Is de raad over honderd jaar nog wel seculier? En zo nee, wat blijft er dan nog over van onze democratie?
Ik zie Indonesische toestanden voor me waarbij op “democratische wijze” stukje bij beetje onze vrijheden worden geofferd aan de sharia. Ik denk aan mijn werkplek. Misschien zitten de vrouwelijke raadsleden straks in boerka, gescheiden van mannen op wat nu de publieke tribune is.
Wordt onze raad straks geregeerd door in soepjurk gehulde intolerantie?
Wanneer wordt Nederland wakker en komt er een einde aan de ideologie waarvan de beginselen haaks staan op onze vrije westerse democratische rechtsstaat, vraag ik me af.
Dan breekt in de verte de lucht voorzichtig weer open. Er verschijnt een sprankje zonlicht. Ik kijk omhoog. De donkere wolken zijn weg.
Op 17 maart volgend jaar zijn er verkiezingen. Op die dag maken wij Nederlanders korte metten met de slappe- knieën-elite in Den Haag en met de politieke islampartijen. Wij kiezen weer voor onszelf, voor een beter, realistischer en rechtvaardiger Nederland.
Ik strek mijn benen en fiets de zon tegemoet. Die schijnt plots feller dan ooit, de meeuwen vliegen hoog in de lucht. Optimistisch droom ik van een kabinet Wilders. Een jaar later zwaait ook in Rotterdam de PVV de scepter. Voor me zie ik, hoe we niet over honderd jaar maar over een paar jaar al in een maatschappij leven waarin wij gewoon kunnen zeggen wat wij denken: gewoon klare taal! Bovendien, een maatschappij waarin islam weer een hobby voor achter de voordeur is.
Ik ga voor de zonnige toekomst vol vrijheid. Voor niet minder, maar meer, meer, meer vrijheid. Hoop is er altijd. Waar een wil is, is een weg.