Het was weer prijsschieten voor wakkere Nederlanders, de afgelopen dagen. De bezetters van het Maagdenhuis waren geen studenten maar beroepsquerulanten, en ze moesten niet zo zeuren dat de ME bij de ontruiming wat geweld gebruikte – ze hadden er immers zelf om gevraagd! Het zou in het gebouw een gore, ongewassen bende zijn en er zou significante schade zijn geleden – want dat krijg je met die stinkhippies die niet van andermans spullen af kunnen blijven! Een bankier meldde uit betrouwbare bron te hebben vernomen dat de door studenten aangerichte schade wellicht zelfs een miljoen zou zijn (dat had overigens nog wel wat komisch, dat een bankier zich opwond over door anderen aangerichte miljoenenschade). Het zou bovendien vooral gaan om een klein groepje lang-haar-met-baard-extremisten dat binnen de universitaire gemeenschap nauwelijks op steun kon rekenen.
Enfin, u herkent het patroon inmiddels, want zo marginaliseren de stoottroepen van het maaiveld al jaren vrijwel iedere vorm van bottom-up actie in Nederland: je vergroot de onvermijdelijke extremiteiten en keerzijdes uit tot zij bijkans epische proporties hebben aangenomen, en niemand heeft het nog over het inhoudelijke probleem dat ooit werd aangekaart. Zo ging het bij de Occupy-beweging, zo gaat het in het klimaatdebat, en zo gaat het ook nu. Vrijheid van meningsuiting is een groot goed, maar de mensen moeten niet denken dat ze ook echt wat kunnen veranderen enzo, met hun morele principes en hun moeilijke brillen! De verbale agressie waarmee de zittende macht en de gevestigde belangen de laatste jaren bij voortduring worden verdedigd is opvallend, net als het vaak impliciete idee dat de uitdagers van de status quo eigenlijk tot een soort elite behoren: zij zijn groot, en ik is klein. Calimero-conformisme zou je het kunnen noemen.
Dat sommige van de bezetters eruitzien als waren zij een eerbetoon aan de jaren zeventig en dat veel studenten en medewerkers zich publiekelijk afzijdig houden of de protesten soms zelfs expliciet afwijzen, wil – helaas voor de cynici die het zo graag over de vorm hebben, maar liever niet over de inhoud – nog niet zeggen dat er geen bredere onvrede is over de op meetbare schijnwerkelijkheden gebaseerde koers die veel universiteiten varen, en over de wettelijke en financiële kaders die hen opgelegd worden door een overheid die vaak meer geïnteresseerd lijkt in afrekenen dan in investeren. Die onvrede is er wel degelijk, en die groeit – en daarin spelen de Maagdenhuisprotesten en de stramme, horkerige manoeuvres van het Amsterdamse College van Bestuur geen geringe rol.
Beleid dat in de jaren negentig niet ten onrechte ingezet werd om de ingedutte delen van de academie tot wat meer efficiëntie en wat grotere output te bewegen is de laatste jaren totaal doorgeslagen en leidt momenteel tot een kaalslag die zijn weerga niet kent. Het wegsaneren van ‘onrendabele’ opleidingen is daar slechts één aspect van. Bindende prestatieafspraken over studierendement zijn een ander: deze leiden onbedoeld tot druk op docenten om hun normen te verlagen zodat slagingspercentages binnen de foutmarge blijven: niet langer bepaalt de docent wat goed genoeg is, maar de studenten – als er maar voldoende studenten zakken voor het tentamen dan wordt de norm uiteindelijk vanzelf versoepeld. Tot zover de intellectuele waarde van een academische graad, maar gelukkig zijn de rendementscijfers wel goed.
Er zijn meer punten van zorg te noemen – dit is niet de plaats voor een uitputtende lijst – maar eigenlijk hangt het allemaal samen met één fundamenteel probleem: er is eigenlijk geen breed geaccepteerd idee van wat universiteiten nou moeten doen. Enerzijds is er het traditionele culturele ideaalbeeld van een academie waar knappe koppen verstandige dingen bedenken en al doende een inspirerende omgeving bieden waarin jonge genieën hun denken kunnen ontwikkelen. Anderzijds willen de toonaangevende partijen in Nederland universiteiten die onderzoek doen dat bijdraagt aan economische groei en tegelijkertijd hele generaties van diploma’s voorzien die hen een mooi startpunt bieden voor een topcarrière. Kabinetsbeleid van de laatste decennia is vooral gebaseerd op het laatste, maar dat leidt eigenlijk op alle terreinen tot grote praktische problemen, en tot ontelbare perverse prikkels.
Wat je dus hoopt is dat het verzet tegen de saneringsplannen van de UvA ook onder onze volksvertegenwoordigers in Den Haag tot het inzicht leidt dat de huidige weg niet de juiste is, en dat de grondslagen van het universiteitsbeleid moeten worden herzien. Misschien dat ze vervolgens ook tot de onvermijdelijke conclusie komen dat wat voor de universiteiten geldt, voor de gehele publieke sector geldt, en dat we voor de kwaliteit van onze samenleving op langere termijn een overheid nodig hebben die welwillend en verstandig investeert in zorg, onderwijs en sociale zekerheid. Het punt dat de Maagdenhuisbezetters maakten gaat indirect verder, veel verder dan alleen een paar talenopleidingen aan de UvA.