Als de oppositie het kabinet zat was, had ze een andere motie moeten indienen

20-12-2015 12:55

Het debat over de Teevendeal zal lang duren, maar niks spectaculairs opleveren en aan het slot zit iedereen nog waar hij zat, voorspelde ik een dag voor dat debat. Het eerste en het laatste kwamen uit, maar over het tweede kun je discussiëren. Want hoewel premier Rutte, minister Van der Steur en staatssecretaris Dijkhoff hun hand een flink eind in eigen boezem staken, stemde vrijwel de hele oppositie voor een motie van afkeuring over de manier waarop het kabinet de Teevendeal heeft afgehandeld. Was dat dan niet bijzonder?

Een motie van afkeuring is natuurlijk niet helemaal niets. Dergelijke moties worden zelden ingediend, laat staan dat ze een meerderheid halen. Dat laatste is overigens nu ook niet gebeurd. Maar een motie van afkeuring gaat een stuk minder ver dan een motie van wantrouwen. Die laatste houdt in – als ze wordt aangenomen althans – dat de Kamer geen vertrouwen meer heeft in het kabinet. Dat heeft dan maar één mogelijkheid: aftreden. Een motie van afkeuring biedt het kabinet de ruimte om nog een eigen afweging te maken.

Bewuste keuze

Als de oppositiepartijen het kabinet echt zat waren geweest, hadden ze een motie van wantrouwen moeten indienen. Dat ze dat niet hebben gedaan was uiteraard een bewuste keuze. SGP-leider Kees van der Staaij zei het er in het debat duidelijk bij: “Dit staat los van de vertrouwensvraag.”

Waarom kwam die motie van wantrouwen er niet? Aan PVV en SP zal het niet hebben gelegen. PVV-leider Geert Wilders heeft al diverse keren laten zien dat hij voor moties van wantrouwen zijn hand niet omdraait en ook de SP schrikt daar niet voor terug. Maar deze partijen hebben zich deze keer neergelegd bij wat blijkbaar het hoogst haalbare was binnen het oppositiekamp: een motie van afkeuring. SGP en ChristenUnie wilden niet verder gaan.

Allerzwaarste wapen

Maar ook CDA en D66 zullen er weinig voor gevoeld hebben naar het allerzwaarste wapen te grijpen waarover de Kamer beschikt. Want deze twee partijen weten dat er een grote kans bestaat dat ze na de verkiezingen in een coalitie met VVD en PvdA terechtkomen. De politieke verhoudingen in de Eerste Kamer maken immers zo’n brede coalitie bijna onvermijdelijk.

Zouden CDA en D66 een motie van wantrouwen hebben gesteund, dan zou dat de verhouding tussen deze twee partijen en hun toekomstige coalitiegenoten VVD en PvdA behoorlijk onprettig hebben gemaakt. De onderhandelingen over het volgende kabinet – dat misschien wel onder leiding komt van CDA-leider Buma of zijn D66-collega Pechtold – zouden er zeker door zijn bemoeilijkt. Steeds weer zouden zij dan de vraag krijgen: waarom wil je samenwerken met partijen waarin je eerder het vertrouwen hebt opgezegd?

Deemoedige woorden

Met een motie van afkeuring, specifiek gericht op de Teevendeal, is dat risico een stuk minder groot. Die motie is een waarschuwing, een gele kaart als je wilt, maar zeker geen rode. Ze laat CDA en D66 volop de ruimte om zaken te blijven doen met het kabinet. En Rutte kan er, na wat deemoedige woorden, zijn schouders over ophalen en de toekomst optimistisch tegemoet zien. Wat hij dan ook doet.