Anton Kröller van het Kröller-Müller was een oplichter

04-06-2015 08:59

Ariëtte Dekker – schrijfster van de prachtige biografie van de scheepsbouwer Cornelis Verolme (2005) – promoveerde eergisteren op Anton Kröller, handelaar in erts en graan en reder. Dekker becijfert dat Anton Kröller de beleggers zeker voor 700 miljoen euro heeft getild door boekhoudkundige trucs en valse voorspiegeling van zaken. De laatste zin van het dikke boek luidt: “Ook hier weer verloren aandeelhouders vele miljoenen, waardoor het even leek alsof de geest van Anton Kröller op aarde was teruggekeerd.” Dat slaat dan op de grootscheepse fraude die onlangs bij Imtech aan het licht kwam. Dat bedrijf kwam uit de bedrijvenboedel van Internatio-Müller, het bedrijf dat door Anton Kröller was opgebouwd onder de naam Muller & Co.

Een gewone Rotterdamse jongen…

Anton Kröller was een gewone Rotterdamse jongen – zijn vader had een timmerbedrijf – die al heel jong – in navolging van zijn broer – bij een Duits bedrijf in dienst trad. Dat bedrijf werd geleid door Wilhelm Müller. Hij werd daar procuratiehouder en trouwde met de dochter van zijn baas, Helene Müller. Dat was een slimme zet. Langzaam maar zeker werd hij de baas in het bedrijf dat onder zijn leiding voortdurend groter werd.

…met een grootse carrière

Behalve in Düsseldorf – de oorspronkelijke hoofdvestiging – en Rotterdam opende Anton ook een vestiging in Londen en kocht een noodlijdende veerdienst naar Engeland. Als ertshandelaar wist hij zich een positie te verwerven tussen de gevestigde families Dutilh, Hudig, Hoboken, s’Jacob, Mees, De Monchy, Plate, Van Stolk, en Van Vollenhoven. Hoewel sociaal een buitenstaander – hij was remonstrants noch hervormd en deed ook nauwelijks mee in het verenigingsleven – werd zijn dadendrang door Antoine Plate en Frederik s’Jacob gewaardeerd en zo kreeg hij steun van Burgemeester en Wethouders voor zijn ambitieuze plannen. Hij ging wonen aan het deftige Haringvliet. Nog weer later verhuisde hij naar Den Haag, waar hij zijn kantoor aan het Lange Voorhout vestigde. Zodoende had hij direct toegang tot de regering in Den Haag.

Al voor de Eerste Wereldoorlog was hij een gevestigd zakenman met een internationaal imperium. Al voor de Eerste Wereldoorlog begon zijn vrouw met het opkopen van moderne kunst, waaronder vele Van Goghs. Zij liet zich daarbij adviseren door de Haagse kunstcriticus Henk Bremmer, die de familie wekelijks zou gaan bezoeken. Een merkwaardige rol was weggelegd voor Salomon van Deventer die in hetzelfde hockeyelftal speelde als de oudste zoon Toon. Na verloop van tijd werd Sam van Deventer zeer intiem met moeder Helene; hij werd de tweede man in Müller & Co en zou uiteindelijk ook bij de familie gaan inwonen. Het werd een ménage à trois.

Eerste Wereldoorlog werd geld verdienen

Maar de gouden tijden van Anton Kröller braken pas aan toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Nederland bleef in de oorlog neutraal en probeerde de neutraliteit ook in de handel te handhaven. De regering stelde daartoe een Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij (NOT) in waarin Amsterdamse en Rotterdamse handelaren een centrale rol speelden. Kröller trad toe tot het bestuur van die NOT en werd de ongekroonde koning van Nederland. In die moeilijke tijden werd de buitenlandse politiek misschien nog wel door politici bepaald, maar de uitvoering ervan lag helemaal in handen van deze zakenlieden. Kröller was nu niet alleen handelaar maar ook diplomaat die niet alleen zijn eigen imperium, maar ook Nederland vertegenwoordigde. Hij pendelde voortdurend tussen Berlijn en Londen. Hij profiteerde niet alleen van de neutraliteitspolitiek: hij was de neutraliteit zelve.

Tegen een Franse journalist zei hij: ‘Hoe kunt u van mij verwachten dat ik een mening heb over de Europese oorlog? Ik heb kantoren in Parijs, Londen, Sint-Petersburg, Algerije, Alexandrië (…) Ik heb echter ook kantoren in Düsseldorf, Emden, Constantinopel, Luik en Antwerpen.’ (p.345)

Roofridders

Kröller was natuurlijk niet de enige die goud geld verdiende tijdens de Eerste Wereldoorlog. De Steenkolen Handels-Vereeniging deed dat ook. De iets jongere D.G. van Beuningen – net als Kröller een buitenstaander in dat Rotterdamse milieu – had de leiding in de Rotterdamse tak van de SHV. Hij is door Harry van Wijnen prachtig geportretteerd. Van Wijnen had zijn boek aanvankelijk als titel meegegeven: ‘Roofridder aan de Maas’, een titel die op aandringen van de familie gewijzigd is in ‘Grootvorst aan de Maas’ (2004).

Zowel Van Beuningen als Kröller hebben omvangrijke kunstcollecties nagelaten die ze uiteindelijk aan de staat geschonken hebben. Zo kwam een deel van het geroofde geld weer bij de gemeenschap terecht.

In het geval van Anton en Helene Kröller kwam daar nog iets bij. Zij kochten een deel van de Veluwe op en stichtten er een natuurpark. Zij lieten de toen al beroemde architect Berlage – die zij in vaste dienst hadden – een jachtslot bouwen, St Hubertus.

En zo hebben wij het mooiste museum van Nederland dat jaarlijks 500.000 bezoekers trekt te danken aan een Rotterdamse zakenman die naar de normen van nu zeker in de gevangenis had moeten belanden.