Column

Das war einmal; de vakbonden zijn hun eigen vijand

05-03-2013 12:01

Met veel moeite heeft Ton Heerts, voorzitter van de vakcentrale FNV, gisteren het mandaat gekregen om namens de werknemers te onderhandelen met de sociale partners en het kabinet. Voordat u denkt: “Huh? Heb ik hier gisteren opdracht toe gegeven?” Nee, dat heeft u hoogstwaarschijnlijk niet. Tenzij u behoort tot het uiterst exclusieve clubje van leden van de vakbond. Voor de jonge lezers zal ik het even duiden: een vakbond is een soort van 50plus, maar dan zonder Henk Krol.

Geen realiteitszin of bescheidenheid

Het mandaat dat Ton Heerts heeft gekregen komt van de aangesloten bonden. Stuk voor stuk zieltogende organisaties die jaar in jaar uit meer condoleancekaarten versturen dan welkomstbrieven. Dat mag de pret echter niet drukken, want ondanks de immer dalende organisatiegraad van de vakbonden was van enige realiteitszin of bescheidenheid niets te merken. Henk van der Kolk, voorzitter van de grootste FNV bond, FNV Bondgenoten (organisatiegraad 2011: 7,7 procent van de werknemers), maakte direct duidelijk wat de toegevoegde waarde van zijn immer krimpende petjes- en fluitjesmachine is: “we zijn er niet om het begrotingsprobleem van het kabinet op te lossen.”

Dat is misschien maar goed ook: rekenen is niet de sterkste eigenschap van de vakbond. Het jarenlang negeren van demografische ontwikkelingen, het plaatsen van incapabele vakbondsbonzen in pensioenfondsbesturen, riante VUT-regelingen en premievakanties hebben het ooit trotse Nederlandse pensioenstelsel in grote problemen gebracht.

Ook nu weer bewijzen de vakbonden dat hun grootste kwaliteit ligt in wegkijken. Het beschermen van belangen van de werknemer die niet meer bestaat in een wereld die ooit was.

Vakbond is niet meegegaan met de tijd

De tijden veranderen. Werkgevers slaan hun werknemers niet meer met stokken de mijnen in waar zij 20 uur per dag moeten werken tegen een hongerloon totdat zij op 45-jarige leeftijd uiteindelijk aan de ellendige arbeidsomstandigheden bezwijken. De arbeiders van vroeger zijn volwassen werknemers geworden.

Niet alleen de arbeidsomstandigheden zijn anders, ook de arbeidsmarkt en de economie zijn veranderd. De tijd dat het geld tegen de plinten klotste en de Nederlandse economie relatief beschut zijn eigen pad kon kiezen is eveneens verleden tijd. Dit mag in uw oren klinken alsof ik zojuist een aantal open deuren in heb getrapt (en dat is ook zo), maar voor de vakbond blijft het onbestaanbaar.

Arbeidsmarkt moet gemoderniseerd worden

Het meest schrijnende bewijs van de wereldvreemdheid van de vakbonden op dit vlak is wellicht de discussie over de, in hun woorden, doorgeschoten flexibilisering van de arbeidsmarkt. Een terechte discussie. Een deel van de werkende Nederlanders wordt via allerlei handige constructies buiten een ‘vast’ dienstverband gehouden en mist daardoor een groot deel van de rechten die werknemers in vaste dienst wel toekomt. Ik ben het geheel met de vakbonden eens: het is absoluut onwenselijk dat er werknemers zijn die alles hebben en werknemers die niets hebben. Maar wat de vakbonden weigeren te erkennen is dat de duivelse flexibilisering een creatief antwoord is op hun eigen onvermogen tot flexibiliteit. Als de sociale partners de arbeidsmarkt niet moderniseren, dan vindt de markt zijn weg. De enige oplossing hiervoor is het opgeven van bestaande rechten door de groep die alles heeft ten goede van de groep die niets heeft. De waarheid ligt dus, zoals zo vaak, in het midden.

U zou de indruk kunnen krijgen dat ik niets zie in de polder. Niets is minder waar: ik hou van de polder. Ik hou van het eindeloze Nederlandse geëmmer op zoek naar een compromis dat voor iedereen acceptabel is en boven ieders deelbelangen uitstijgt. Ik snap zelfs dat hier een rol voor de vakbeweging is weggelegd: vanuit redelijkheid het belang van de werknemer verdedigen, net zo goed als de werkgeversorganisaties dit doen voor hun achterban.

De vakbond is zijn eigen vijand

Het zijn dan ook niet de mensen zoals ik, jonge gasten die er niet over peinzen om lid te worden van een vakbond, die de vakbond richting de afgrond duwen, het is de vakbond zelf. Het zijn de types zoals Van der Kolk die weigeren hun verworven rechten te delen en halsstarrig blijven vasthouden aan een wereld die er niet meer is. Das war einmal.

Wil de vakbond nu en in de toekomst een rol van betekenis spelen in de polder, zelfs met een steeds verder dalende organisatiegraad, dan moeten ze slechts één vijand verslaan: zichzelf.

Martijn Jonk is politicoloog en industrieel productontwerper.