Voor een nieuwe filosofie van het wachten

18-05-2014 12:03

Al bijna 20 jaar wordt in Antwerpen gebakkeleid over de zogenaamde Oosterweelverbinding die het sluitstuk moet vormen van de Antwerpse Ring en het fileprobleem moet oplossen. De politiek verdrinkt erin, letterlijk. Momenteel wordt er een bitsige strijd gevoerd over het aantal rijstroken dat die Ring zal tellen: op sommige plekken 29, veel te veel volgens de Groenen. Willen ze dan meer files? Neen, natuurlijk niet, zelfs de voorstanders van de onthaasting willen geen stilstandverkeer en ijveren voor een “vlotte doorstroming”.

Gelukkig is er mobiliteitsexpert Kris Peeters (niet te verwarren met zijn naamgenoot, de Vlaamse Minister-President), die het over een existentiële boeg gooit: een file is gewoon een wachtrij, en het wachten kan men beter aangenaam doorbrengen, als verpozing. De tijd doden dus, zoals we zeggen. Gebruik de file om dingen te doen die u anders niet zou kunnen doen. Politiek-cultureel dynamiet, zo blijkt.

Intermezzo

Deze Kris Peeters heeft het niet voor auto’s en pleit al sinds zijn luiertijd voor meer en beter openbaar vervoer. Maar ook daar is het alsmaar wachten tot de bus of de trein komt. In zijn jongste boek ‘Weg van mobiliteit’ durft hij uiteindelijk de file openbreken, en stelt hij dat we toch ook niet mopperen als we aanschuiven voor het Colosseum of een attractie in Bellewaerde. Waarom niet? Omdat we dit als een stuk quality time beschouwen, een vrijetijdsritueel.

Aldus luidde het explosieve zinnetje in een interview met de mobiliteitsdeskundige: “Ik pleit ervoor te zoeken naar een modus vivendi met files. Dat is beter dan anderen én onszelf wijs te maken dat we ze ooit zullen oplossen.”

Met andere woorden: het is vooral Hajo Beeckman van het Vlaams Verkeerscentrum die ons op de zenuwen werkt met zijn tijdingen over “fileleed” en vertragingsrijden. Ooit heeft een radiozender het aangedurfd om een fileconcert te organiseren, ergens op een autostradeparking. Het sloeg niet aan, begrijpelijk: de automobilisten luisterden teveel naar Hajo Beeckman op de radio, en willen vooruit.

Wachten dus. Het bestaat als esthetische ervaring. Van de jager die urenlang zijn prooi observeert, over de duivenmelker, tot de triangelspeler in het orkest die twee uur rustmaten aftelt tot hij die ene ping mag laten horen. Dit Zen-motief geeft aan de wachttijd een totaal andere invulling, namelijk van de vervulling. Niet het beoogde doel primeert, maar wel het uitstel op zich, en de beleving daarvan. Op die manier is het uiteraard geen wachten meer, maar wordt de wachttijd een soort bubbel, een uitstulping in de lineaire tijd, een intermezzo. Wachten als levenskunst dus, inderdaad, een modus vivendi.

In die zin zouden files ook kwaliteitsplekken kunnen worden waarop gekeuveld, gelachen, gegeten, gerookt, gespeeld, gediscussieerd, zelfs gevrijd wordt. Af en toe ziet me ze ook: de wegbermtoeristen met opklaptafeltje (dikwijls Hollanders, kunnen we nog wat van leren) en de beachballspelers op het asfalt, als het echt helemaal en “hopeloos” dicht zit. Ook de zgn. “kijkfile” is een esthetisch moment van oponthoud dat de snelheidsdwang en de roep van de bestemming negeert: de file aan de overkant die als het ware de tegenliggers meesleurt in de traagte.

Onnodig te zeggen dat deze wachttijd, gesublimeerd tot kwaliteit, systeemverstorend werkt. Files worden door dat systeem dan ook graag becijferd als economische schade. Temeer daar filegenoegens mensen op het idee zouden kunnen brengen dat aankomen er niet echt meer toe doet, hetgeen onze prestatiecultuur totaal zou bederven. Voor een groot deel is de Antwerpse BAM-obsessie rond die Ring ingegeven door die systemische paniek. Wat als mensen hun contactsleutel zouden omdraaien en zomaar in de berm gaan picknicken?

Leven, werken, vervelen, wachten op Godot

Zo worden snelheid en doelgerichtheid primordiaal in een systeem dat bezinning wil vermijden. Elke minuut file is er een teveel. Deze tijdopvatting is, vergis u niet, bij uitstek romantisch. Er is geen tijd meer, het moet vooruitgaan. De Faustische mens wil stromen en doorstromen, elke stilstand is achteruitgang. Het doeleinde fascineert zodanig, dat het wachten ondraaglijk wordt, getekend door een alles verterend ongeduld dat door Johann Wolfgang von Goethe een schier oneindig aantal maal geparafraseerd is, zoals in de overbekende passage uit Faust, waar hij Gretchen aan het spinnewiel aldus laat kankeren:

 

Meine Ruh ist hin

Mein Herz ist schwer

Ich finde, ich finde sie nimmer

und nimmermehr.

 

Richard Wagner zal dit ongeduld even later nog uitvergroten en hyperboliseren, zoals hij met alles deed, in zijn Tristan und Isolde, meerbepaald de inleiding van de 2de akte waar Isolde jachtig hijgend vooruitblikt op de lust van de seksuele gemeenschap. Deze vooruitblik maakt het heden tot een hel. Elke seconde is er een te veel, het leed is onnoemelijk. “10 minuten wachttijd” zou Hajo Beeckman treurig verkondigen. Want zolang laat Wagner haar sudderen in haar foltering van de traagheid (“O spar mir des Zögerns Not!”).

Zo wordt het romantische ongeduld de prelude van de hedendaagse snelheidscultus én van de consumptiemaatschappij: alles is gericht op snelle vervulling, die even later weer een leegte oproept die even snel weer vervuld moet worden. Hoe vervelender het wachten, des te intenser wordt de drang naar vervulling. Ongemerkt echter wordt zo heel het leven een afzichtelijke, van onlust vervulde wachtrij: leren als wachten op een diploma, werken als wachten op een loon en de daaraan verbonden mogelijkheid om te consumeren, wachten op promotie en statusverhoging, dan wachten op het zo lang verwachte pensioen, tot men alleen nog op de dood kan wachten. Een wachttijd die dan via euthanasie ook ingekort kan worden.

De moderne economie is dus romantisch geframed, opgebouwd op uitstel én begeerte én ongeduld. Men moet lijden alvorens te genieten. Men zou niemand aan het werk krijgen moest het loon vooraf betaald worden, en het genot aan de beproeving zou vooraf gaan. U moet dus werken en niet-genieten om het genot te verdienen,- maar dat impliceert ook dat het werken nooit een esthetische kwaliteit op zich mag krijgen die het loon zelf zou kunnen vervangen. De workaholic is dus even slecht als de werkloze. Het best functioneert onze economie dus dankzij tamelijk gealiëneerde arbeid, die wordt beleefd als een prikkloktijd “in afwachting van”.  Doorstromen blijft het sleutelwoord.

Zo is arbeid is niet alleen een materiële noodzaak voor het economisch systeem om meerwaarde te creëren, het is vooral een psychologische noodzaak om de wachttijd in te vullen met lijden en onlust. Waardoor de begeerte des te groter wordt. Weliswaar is sinds de industriële revolutie, doorheen de 19de en de 20ste eeuw, de arbeidsconditie verbeterd dankzij de vakbonden, maar nooit heeft één syndicalist beweerd dat de arbeid zelf een stuk van het loon kon vervangen, als genoegdoening.  De aliënatie is dus fundamenteel.

Werken is wachten, maar dan ingevuld als plichttijd waarbinnen men rechten op genot opbouwt. In die zin is het gespin van Gretchen een voorbeschouwing op Karl Marx en zijn theorie van de aliënatie: het seksuele uitstel is een duurzaam model waarop het moderne arbeidsethos (“loon naar werken”, responsabilisering, flexibiliteit, enz.) en de consumptiemaatschappij (de belofte op het genotsmiddel) zijn gefundeerd.

Het al even bekende toneelstuk van Samuel Beckett, En attendant Godot (1952), waarin Vladimir en Estragon wachten op een mysterieuze figuur die wel aangekondigd wordt, maar niet opdaagt, en waarbij de twee in afwachting maar wat rondhangen en elkaar koejoneren, stelt deze problematiek op scherp. We doen eigenlijk niets anders dan wachten, leven op vooruitzichten en beloften, zonder dat we erin slagen om dit wachten zelf op een zinnige en esthetische manier in te vullen. Het wachten is dus onnoemelijk monotoon en kwaliteitsloos zoals het stuk van Beckett zelf.

Heterotopie

In de bosjes tijdens een monsterfile op de E-40 (Autostradeparking Wetteren, 5/5/2014)

Om terug te keren naar immobiliteitsfilosoof Kris Peeters: hoe van deze monotonie een polyfonie maken, een modus vivendi?- dat is de hamvraag. Godot komt alleen als wij hem willen, dat betekent: als we hem niet meer willen, als schim en begeerd object dat ons doet jagen en het tijdsbesef beheerst. Hoe het wachten opheffen in het heden, als gewilde en positieve vervulling van het niet-willen?

Deze zoektocht naar de vrolijke file is geen geitewollen-sokken zaak. Het “groene” gedachtengoed is bij uitstek een Westers-decadent vermoeidheidssyndroom waar we vanaf moeten geraken. Er zijn andere, meer authentieke modellen van onthechting. Ik verwees al naar Zen en het meditatieve moment, maar het zou evenzeer Zuid-Europees of Afrikaans kunnen zijn: de tijd naar zijn hand zetten, niet via de snelheid maar net via de traagte, de luiheid en de inefficiëntie, waardoor de doelen, altijd verbonden met een ideologie of een systeem, moeten wijken voor de middelen en het “hoe”.

Vreemd genoeg zal dat misschien ook het klimaatprobleem oplossen: zet de motor af terwijl u wacht en doe iets leuks. Veel minder uitstoot. Dé fabriek zal niet draaien, maar uw fabriek wel. De verschuiving in het genotsperspectief van het doeleinde naar het wachten zelf, maakt dat Gretchen en Isolde zouden beseffen dat Faust en Tristan maar de wortel zijn die voor de ezel hangt, en dat het leven te kort is om iets na te jagen dat altijd elders is.

Zowel existentieel als socio-politiek kunnen de doeleinden nu verder wegdeemsteren en kunnen we ons eindelijk op het uitdijende heden gaan concentreren. We verlaten de politiek en zijn loze beloften. Wachten op het einde van België, de klasseloze maatschappij, het hiernamaals: het zijn allemaal verloren zaken, utopieën die het echte leven vergallen.

Het is voor mij als filosoof een kwestie van voortschrijdend inzicht: ooit zag ik in elke wachtrij een veruiterlijking van bureaucratisch despotisme. Nu, met het eindeloze wachten op de uitbreiding van de Antwerpse Ring, maar ook in het postkantoor en de supermarkt, begin ik te beseffen dat het vooral kwestie is om die wachttijd aan het systeem te onttrekken en daarbinnen autonome spellen of ander bedrijvigheden, zelfs micro-economieën te installeren.

In die zin laat de Franse filosoof Michel Foucault de utopie voor wat ze is, en introduceert hij de mogelijkheid van een heterotopie: plekken die noch publiek noch privaat zijn, maar iets ertussen, en uitnodigen tot een beleving van het hier en nu. Maar daar waar Foucault die plek van het intermezzo nog “architecturaal” en industrieel opvat, en verwijst naar bioscopen, pretparken, sauna’s en bordelen, belet niets ons om die “andere plek” gewoon willekeurig te installeren waar het ons goed uitkomt, namelijk vooral daar, ergens tussen het begin- en een eindpunt van de etappe, in het oponthoud. De wegbermen en de autostradeparkings dus, waar je ook (weliswaar nagemaakte) Cartier-horloges kunt kopen voor één Euro.

Trekt men deze lijn door, dan wordt elk besef van tijd en ruimte anders, en ontlenen we steeds meer identiteit aan de plekken waarop we stilstaan, zomaar. De vaste woonplaats zou dan verdwijnen, ook al staat ze nog op onze identiteitskaart, en wordt vervangen door een meer existentiële cluster van plekken, die samen eventueel een statistisch midden zouden kunnen vormen. Zo woont de pendelaar die dagelijks van Antwerpen naar Brussel rijdt, “heterotopisch” eerder ergens in Mechelen, zijnde het gemiddelde van alle denkbare en ondenkbare stopplaatsen op dat traject, waar zich files kunnen voordoen.

Het sublimeren van de wachttijd kan niet anders dan leiden tot een nieuw nomadisme waarin onderweg zijn belangrijker is dan de bestemming, en waarin de lust zich vooral realiseert in het heden, op tussenplaatsen. In die zin moeten de autostrades niet breder en de treinen niet stipter, want dat maakt het spel, de flirt of de romance net onmogelijk, en leidt ons tijdsbewustzijn opnieuw af naar de “onmogelijke liefde” als ultieme bestemming of eu-topie.

Het vinden van afslag 0 is niet eens een project, het is een potentie die zich constant voordoet, overal op elk moment. En hoe minder men zoekt, hoe lager de toerentalteller, hoe sneller hij gevonden wordt. Het Verkeerscentrum kijkt verslagen toe.