Column

Feuilleton: The Ana-files (3)

04-12-2009 10:14

Soms lijkt de werkelijkheid ongeloofwaardiger dan het meest clichématige Hollywood-scenario. Begin juni komt eindelijk het lang verwachte en gevreesde telefoontje: de kliniek heeft plek voor me, ik kan twee weken later langskomen voor een intake. Met de officiële uitnodiging per brief valt er ook een dikke stapel papier in de bus. Allemaal vragenlijsten die ik voor de afspraak moet invullen. De dagen daarna worstel ik me dapper door de schijnbaar eindeloze hoeveelheid vragen heen. ‘Denk ik wel eens na over de dood?’ ‘Heb ik, als ik over straat loop, het idee dat de hele wereld het op me heeft gemunt?’ ‘Beperkt mijn geestelijke toestand me in het dagelijks functioneren?’ ‘Voel ik me wel eens bang/boos/agressief/verdrietig/ongelukkig/wraakzuchtig/alleen?’

Uiteindelijk breekt de dag van de grote afspraak aan. ’s Ochtends zit ik trillend en bevend op de bank, in mijn hoofd buitelen de vragen over elkaar heen. Wat zouden ze verder allemaal nog van me willen weten? Word ik direct op de weegschaal gezet? En kan ik het eigenlijk wel aan om geconfronteerd te worden met alle andere eetgestoorden die ongetwijfeld in het pand aanwezig zijn? Met kloppend hart hijs ik me om half elf in mijn jas en haast me naar de metro. En dan gaat het mis. Piepende remmen, een knal, spullen die door de lucht vliegen. Mijn spullen, besef ik me, terwijl mijn hoofd tegen het asfalt klapt.

Heupbot
Als een half uur later het moment van de afspraak aanbreekt, lig ik nog steeds op straat. Iemand heeft een sjaal onder mijn hoofd gelegd tegen het bloeden, de ambulancebroeder probeert een infuusnaald in mijn arm te krijgen. Zijn collega houdt m’n hoofd stabiel en kijkt ondertussen bezorgd naar mijn heup. ‘Waarschijnlijk uit de kom’, zo is uiteindelijk zijn oordeel. Dat blijkt mee te vallen: doordat ik zo dun ben, steekt mijn heupbot tegenwoordig altijd zo ver uit. Terwijl ik naar het ziekenhuis wordt vervoerd, belt de politie mijn familie om ze op de hoogte te brengen van het feit dat ik een ongeluk heb gehad. Ongevraagd deelt hij ze ook mee dat ik ongezond mager ben en of daar niet eens iets aan moet worden gedaan.

In het ziekenhuis vraagt één van de doktoren waarom ik eigenlijk precies zo’n haast had. Zonder daar verder over na te denken vertel ik hem dat ik op weg was naar mijn eerste afspraak in de eetstoornissenkliniek. Dat had ik beter niet kunnen doen. De rest van mijn verblijf vallen mij continu medelijdende blikken ten deel, de verpleegster die is belast met mijn zorg waakt als een havik over mijn eetpatroon. Drie keer per dag verschijnt zij aan mijn bed met een maaltijd, de een nog gruwelijker dan de ander. Slappe bruine boterhammen verdwijnen onder een dikke laag boter en kaas of jam, ’s middags krijg ik aardappelpuree met een kuiltje jus, gekookte groenten en een slavink. Op dag twee weiger ik het geserveerde nog langer in mijn mond te stoppen en ga over op een dieet van vlaflips.

Rolstoel
Na een week word ik vrijgelaten. Thuis staat er al een rolstoel op me te wachten. En er ligt een brief op de mat, afkomstig van de kliniek, waarin mij wordt meegedeeld dat het niet de bedoeling is om zomaar niet op te komen dagen. De huisarts is inmiddels op de hoogte gesteld van mijn nalatigheid. Als ik toch nog prijs stel op een behandeling wordt me dringend verzocht binnen 48 uur contact op te nemen. Ik voel me een klein kind dat onterecht een standje heeft gekregen. Een gevoel dat de komende maanden vaker de kop zal opsteken.

Lees hier deel 1 van The Ana-files.
Lees hier deel 2 van The Ana-files.