Volgens de ideologische vijanden van de Joodse staat verdreven Joodse/Israëlische strijdkrachten tijdens de oorlog van 1948 op rücksichtsloze wijze en volgens een vooropgezet plan vele honderdduizenden Palestijnse Arabieren uit hun woonplaatsen in de landstrook tussen de Middellandse Zee en de Jordaanrivier. Maar er klinken steeds vaker Palestijns-Arabische stemmen die het tegendeel beweren.
In de redenering van Israël’s ideologische vijanden, ook die hier in Nederland, werd het Palestijns-Arabische vluchtelingenvraagstuk willens en wetens door Israel veroorzaakt en zou het (dus) ook door Israel moeten worden ‘opgelost’. De schattingen van het aantal Palestijns-Arabische vluchtelingen van 1948 lopen uiteen van 600 duizend tot 720 duizend. Al hun nakomelingen kregen en krijgen door de Verenigde Naties automatisch het vluchtelingenschap ‘toebedeeld’. Op basis van dit bizarre ‘erfrecht’, dat geldt voor geen enkele andere vluchtelingenpopulatie op deze wereld, werd het Palestijns-Arabische vluchtelingenvraagstuk door de decennia heen kunstmatig in stand gehouden. Zodoende kon het dienen als obstructiemiddel tegen een vreedzame oplossing van het Arabisch-Israëlisch conflict en als (recruterings) basis voor politieke agitatie en terroristisch geweld tegen Israel.
De instandhouding van het vraagstuk vernietigde bovendien het toekomstperspectief van honderdduizenden Palestijnse Arabieren, die zonder ontsnappingskans tot een eindeloos vluchtelingschap werden veroordeeld en die in ellendige omstandigheden als kansloze uitkeringstrekkers werden gehospitaliseerd. Dat lot treft niet alleen de Palestijnse Arabieren die in vluchtelingenkampen (in de praktijk uitgegroeid tot – meestal armoedige – woonwijken) in Libanon, Syrië en Jordanië verblijven, maar ook hen die in ‘kampen’ onder het regime van Hamas en de Palestijnse Autoriteit verblijven.
Inmiddels wordt door miljoenen ‘Palestijnse Arabieren in den vreemde’ aanspraak gemaakt op een ‘recht op terugkeer’: naar de sinds 1948 Israëlische gebieden waar hun voorouders vroeger gewoond hebben. Toekenning van dat ‘recht’ zou echter neerkomen op de vernietiging van de Joodse staat langs demografische weg. Kennelijk om die reden worden de kansloze Palestijns-Arabische aanspraken op collectieve ‘terugkeer’ nog steeds in woord en daad gesteund door de ideologische vijanden van Israel, waaronder die in Nederland. Daardoor blijven valse dromen gekoesterd en worden de kansen op een duurzame vrede verder ondermijnd.
Etnische zuiveringen
Het Palestijns-Arabische vluchtelingenvraagstuk heeft in aanleg een duidelijke oorzaak-en-gevolg-structuur. De ideologische vijanden van Israel laten echter liever ongenoemd dat de piepjonge Joodse staat zich in de oorlog van 1948-49 moest verdedigen tegen de binnenvallende legers van vijf Arabische landen plus een groot aantal achter de frontlijnen opererende Palestijns-Arabische milities. De verklaarde intentie van deze agressie was de vernietiging van de Joodse staat. Niets meer en niets minder. De secretaris-generaal van de Arabische Liga, Azzam Pasha, verklaarde in een radio-uitzending: ‘Dit wordt een uitroeiingsoorlog en een gedenkwaardige slachtpartij, waarover zal worden gesproken als over de Mongoolse slachtpartij en de kruistochten’.
Tijdens de vijandelijkheden ontvluchtten zowel Palestijns-Arabische als Palestijns-Joodse burgers het conflictgebied en werden zowel groepen Palestijnse Arabieren als Palestijnse Joden door de tegenpartij uit hun woonplaatsen verdreven. Zo werden bijvoorbeeld de Joodse wijk van de Oude Stad van Jeruzalem en de Joodse dorpen in het nabij Jeruzalem gelegen zogenoemde Etzion-blok etnisch gezuiverd door het Jordaanse Legioen.
Een belangrijk deel van de Palestijns-Arabische vluchtelingen vluchtte echter niet voor het oorlogsgeweld of als gevolg van gerichte Israëlische acties, maar pakte de biezen omdat Arabische leiders daartoe oproepen deden. Bewijzen daarvan circuleren al sinds de oorlog zelf, maar werden en worden door de ideologische vijanden van de Joodse staat steevast afgedaan als zionistische en/of Israëlische propaganda. Een belangrijke bron voor hen was de afgelopen jaren het boek De etnische zuivering van Palestina (2007), van de omstreden en in academisch opzicht in diskrediet gebrachte Israëlische historicus Ilan Pappé.
Ook Palestijns-Arabische organisaties, waaronder de Palestijnse Autoriteit, hebben naar buiten toe steeds de valse beschuldiging uitgedragen dat de jonge staat Israel in 1948 ten aanzien van de Arabieren in het conflictgebied een misdadige verdrijvingspolitiek heeft gevoerd. Maar kennelijk kan men in eigen kring het deksel niet eindeloos op de doos met de waarheid houden. In de afgelopen jaren hebben in Palestijns-Arabische media regelmatig stemmen geklonken die niet alleen verklaren dat Arabische leiders de Palestijns-Arabische bevolking destijds hebben aangespoord tot vertrek, maar ook dat op grote schaal aan die oproepen gehoor werd gegeven. Hieronder volgt een kleine bloemlezing, die is ontleend aan onderzoek van Palestinian Media Watch. Op de website van deze organisatie zijn ook gefilmde interviews te zien met Palestijnse Arabieren die impliciet verklaren dat de ideologische vijanden van Israel zich aan geschiedvervalsing schuldig maken.
Achterblijvers werden als verraders gezien
‘Deze foto werd een week voor ons vertrek uit Ein Kerem [nabij Jeruzalem] gemaakt, in juni 1948, voor ons huis. De radiozenders van de Arabische regimes bleven herhalen: ‘Ga weg uit de gevechtszones. Het duurt maar tien dagen of maximaal twee weken en dan brengen wij jullie terug naar Ein-Kerem’.En wij zeiden tegen elkaar: ‘Dat is een erg lange tijd […] En nu zijn er vijftig jaar voorbijgegaan’.’ (Uit een gefilmd interview met een bejaarde inwoner van een vluchtelingenkamp, Palestijnse tv [onder controle van Fatah], 7 juli 2009.)
‘De eerste oorlog tussen de Arabieren en Israel was begonnen en het ‘Arabische Reddingsleger’ vertelden de Palestijnen: ‘Wij zijn gekomen om de zionisten en hun staat te liquideren. Verlaat jullie huizen en dorpen, jullie zullen in enkele dagen veilig naar ze kunnen terugkeren. Verlaat ze, omdat wij onze missie zo goed mogelijk kunnen uitvoeren en zodat jullie niet gewond raken.’ Het werd al snel duidelijk, toen het al te laat was, dat de steun van de Arabische staten [tegen Israel] een grote illusie was. Het leek erop of de Arabieren vochten alsof zij de ‘Palestijnse catastrofe’ wilden veroorzaken.’ (de Palestijnse journalist Jawad Al-Bashiti in de Palestijnse krant Al-Ayyam van 13 mei 2008.)
‘In het begin van het jaar van de catastrofe [1948] hoorden wij het geluid van explosies en geweervuur. Zij [de Arabische leiders] vertelden ons dat de Joden onze regio hadden aangevallen en dat het beter was om het dorp te evacueren en na het aflopen van de veldslag terug te keren. En dus waren er onder ons die vertrokken, die een vuur onder de pot lieten branden, die hun [schaaps]kudde achterlieten en die hun geld en goud achterlieten, op basis van de veronderstelling dat wij binnen enkele uren zouden terugkeren.’ (Vluchteling Asmaa Jabir Balasimah in de Palestijnse krant Al-Ayyam van 16 mei 2006.)
‘Vraag van een vluchtelingenzoon aan de Arabische moslimleider Ibrahim Sarsur’: ‘Meneer Ibrahim [Sarsur]: Ik spreek u aan als moslim. Mijn vader en grootvader vertelden mij dat, tijdens de catastrofe [1948], ons districtshoofd een order uitvaardigde dat eenieder die in Palestina en Majdel [het huidige zuiden van Israel] zou achterblijven een verrader is. Hij is een verrader.’ Sarsur (toen nog de leider van de islamitische beweging in Israel en thans lid van de Israelische Knesset): ‘Degene die hen verbood om daar te blijven draagt daarvoor schuld, in dit leven en in het hiernamaals, tot aan de Dag der Opstanding.’ (Discussie op de Palestijnse tv [gecontroleerd door Fatah], 30 april 1999.)
Echo’s van eerdere gedocumenteerde verklaringen
Deze via de Palestijnse media naar buiten gebrachte verhalen sluiten aan op oudere en goed gedocumenteerde verklaringen ter zake, zoals de volgenden:
‘Sinds 1948 hebben wij geëist dat de [Palestijns-Arabische] vluchtelingen naar hun huizen moeten kunnen terugkeren. Maar wijzelf zijn het die hen hebben aangemoedigd te vertrekken.’ (De voormalige Syrische premier Haled al-Azm in zijn memoires).
‘De vluchtelingen waren ervan overtuig dat hun afwezigheid niet lang zou duren en dat zij binnen een week of twee zouden kunnen terugkeren. Hun leiders hadden beloofd dat de Arabische legers de ‘zionistische bendes’ snel zouden verpletteren en dat er geen reden was voor paniek of voor angst voor een langdurige ballingschap.’ (De Grieks-Orthodoxe bisschop van Galilea, George Hakim, in een interview met de Libanese krant Sada al-Janub van 16 augustus 1948.)
‘Niet moet worden vergeten dat het Hoge Arabische Comité de vluchtelingen heeft aangemoedigd hun woningen in Jaffa, Haifa en Jeruzalem te verlaten.’ (Uit een radiouitzending van 3 april 1949 van het op Cyprus gevestigde Near East Broadcasting Station.)
‘De Arabische staten moedigden de Palestijnse Arabieren aan om hun woningen tijdelijk te verlaten teneinde de Arabische invasielegers niet voor de voeten te lopen.’ (Uit een artikel in de Jordaanse krant Filistin van 19 februari 1949.)
‘De Arabische regering zei tegen ons: ‘Ga weg, zodat wij naar binnen kunnen komen. Dus vertrokken wij, maar zij kwamen niet naar binnen.’ (Verklaring van een Palestijns-Arabische vluchteling in de Jordaanse krant Ad Difaa van 6 september 1954.)
‘De secretaris-generaal van de Arabische Liga, Azzam Pasha, verzekerde de Arabische bevolkingen dat de bezetting van Palestina net zo eenvoudig zou zijn als een militaire parade. Hij wees op het feit dat zij [de Arabische legers] al aan de grenzen stonden en dat al de miljoenen die de Joden hadden besteed aan grond en economische ontwikkeling eenvoudig buitgemaakt zouden kunnen worden. Omdat het gemakkelijk zou zijn de Joden in de Middellandse Zee te drijven. Aan de Arabieren van Palestina werd het broederlijke advies gegeven om hun grond, woningen en bezittingen achter te laten en tijdelijk in de aangrenzende broederstaten toevlucht te zoeken, opdat de geweren van de binnenvallende Arabische legers hen niet zouden neermaaien.’ (Habib Issa in de in New York verschijnende Libanese krant Al Hoda van 8 juni 1951.)
Wim Kortenoeven is Midden-Oostenspecialist en sinds 2000 als researcher/redacteur verbonden aan het Centrum voor Informatie en Documentatie Israel (CIDI).
Fotobijschrift:
‘Wij zullen terugkeren’ – Israel als doelwit van een niet bestaand ‘recht op terugkeer’. De foto werd gemaakt bij de ingang van een Palestijns-Arabisch vluchtelingen’kamp’ nabij de Jordaanse hoofdstad Amman. Jordanië maakte tot 1946 onderdeel uit van het mandaatgebied Palestina. Palestijns-Arabische vluchtelingen die in en na 1948 in Jordanië terechtkwamen, of die in de door Jordanië bezette gebieden ten westen van de Jordaan woonden, ontvingen het Jordaanse staatsburgerschap. Desondanks kunnen de Palestijns-Arabische vluchtelingen en ontheemden van 1948 en al hun nakomelingen aanspraak maken op de vluchtelingenstatus.