In het kader van de Themaweek Kapitalisme aandacht voor Daan Samson. Vanaf volgende week zal hij een vaste bijdrage leveren aan DeJaap. Een gesprek over zijn werk, leven en een gouden espresso-machine. “Moraliteit is een altijd bewegend begrip. Iets wat ik ook natuurlijk ook bij mijzelf bespeur. Als kind koppelde ik het begrip idealen aan rubberboten, megafoons, oproer en ‘per definitie’ gelijk hebben.”
Bent u een hedonistische kapitalistische kunstenaar, meneer Samson?
“Tja, die indruk zou je zeker kunnen krijgen. Mijn laatste event betrof een praaltocht met door het bedrijfsleven geofferde luxe goederen. Een pallet aan bladblazers, keukenmachines en Ferrari-rode buitenkeukens werd op nederige wijze door de Groningse binnenstad gedragen. En na afloop hebben al die gesponsorde commodity goods een fraai plekje binnen mijn Rotterdamse woonpand gekregen. Maar om mij nou een kapitalistische kunstenaar te noemen… Zelf druk ik me liever het stempel ‘welvaartskunstenaar’ op het voorhoofd. Als artiest drijf ik namelijk rond op de stijfgeklopte melklaag van onze hedendaagse voorspoed. Nieuwsgierig zoals ik ben, zit een beetje met die schuimlaag te klooien. In de afgelopen jaren heb ik bijvoorbeeld de bekendheid van collega-kunstenaars gebruikt om zélf aan een Bugaboo kinderwagen te komen. Vrouwelijke kunstprofessionals heb ik verleid om zich als sexy stoeipoes te laten fotograferen. En onlangs trakteerde ik Frits Bolkestein op een luxueuze pamperdag in mijn woonplaats Rotterdam.”
“Belangstelling voor die welstands-schuimlaag heb ik altijd gehad. Net zoals mij al snel bepaalde werkingsstructuren begonnen op te vallen. Op de kunstacademie kon je bijvoorbeeld duidelijk zien dat zelfs de mensen die zichzelf als ‘uniek’ beschouwden tóch gezamenlijk een aantal overeenkomsten hadden. Op het gebied van levensbeschouwing, politieke voorkeur en persoonlijke smaak leken er wel stiekeme akkoordjes te bestaan. En buiten de kunstacademie zie je dit soort clustervorming ook. Een mens kan dan misschien zijn best doen om ‘anders’ te zijn, er is op onze aardbol niet één ‘lekker ver van de massa verwijderd restaurantje‘ dat haar deuren exclusief voor jou openhoud. Zelfs individuen met de méést exclusieve hobby’s zijn dus eigenlijk nooit alleen. Neem bijvoorbeeld een doorsnee Nederlandse kunstliefhebber. Die is blank, hoogopgeleid, bovenmodaal en woont in de Randstad. Als zelfbenoemd kunststerretje maak ik gretig gebruik van dit soort gegevens. Het helpt me de mensen te begrijpen waarmee ik beroepsmatig communiceer. En ook de marketingmedewerkers van sponsorbedrijven hebben uiteraard belangstelling voor die heerlijke homogeniteit.”
“Eén van mijn eerste werken betrof een serie lichtbakken waarin er een verband werd gesuggereerd tussen de privé-adressen van invloedrijke kunstcuratoren én bij hen om de hoek gevestigde Albert Heijn filialen. Al vrij snel ontving ik emails van de door mij opgevoerde richtingbepalers. De heren waren verontwaardigd. En niet zozeer omdat ik hun thuisadressen van het web had gehaald, maar wel vanwege hun constatering dat zij ‘geheel ongewild met het kapitalisme in verband werden gebracht’. Mijn wenkbrauwen heb ik wel even omhoog getrokken. Zeker toen één van de heren mij mailde dat hij ‘helemaal nooit bij Albert Heijn zijn boodschappen doet‘, en dat hij steevast ‘de kleine ondernemer steunt’. Tjonge, dat lijkt inmiddels lang geleden. Heel wat gedoe ligt inmiddels achter mij. Gelukkig zijn er inmiddels ook kunstpausen die wél smikkelen van de pikante saus die van mijn kunstprojecten druipt.”
Denkt u weleens aan de kindertjes – met de vliegjes op het gezicht, de opgezette buiken – in Afrika?
“Nee eigenlijk niet. En eigenlijk denk ik aan véél meer dingen niet. Ik sla mijzelf bijna dagelijks voor het hoofd wanneer ik me realiseer dat ik nog altijd géén goede stalling voor een onlangs door mij verworven VANMOOF designfiets heb geregeld. Ik woon en werk dan wel in een groot herenhuis, maar in mijn smetteloos witte sfeerkeuken wil ik de fiets toch eigenlijk niet plaatsen. Nu staat hij daarom op de veranda. Maar ik heb begrepen dat je via de gemeente een abonnement kunt nemen op zo’n overdekte fietstrommel. Steevast ben ik strontjaloers op mensen die wél zo accuraat zijn om dergelijke kleinigheden voor zichzelf te regelen. Misschien is het juist wel daarom dat ik mijn kunstenaarspraktijk continu aanwend om alsnog een zekere mate van zelfredzaamheid te genereren.”
Wat drijft de kunstenaar en zijn publiek? Het genot of de kunst?
“Ik denk dat een goede kunstenaar oog heeft voor een soort universele gevoelens. Net als een reclamemaker zal hij een soort basisbehoeften moeten claimen. Bijvoorbeeld onze vrij basale verlangens richting veiligheid, gerechtigheid, simpel geluk en persoonlijke bevestiging. Weet je, soms beleef ik met mijn zoontje een ‘Zwitsal-moment’. Samen zitten dan eens lekker in bad en we blazen badschuim op elkaars hoofd. Je zou kunnen zeggen dat dit een door de commercie aangepraat geluksmoment is, maar ik geloof daar niet zo in. Volgens mij was er éérst de menselijke behoefte om af en toe plezier te maken met je nageslacht. Om simpelweg het genot toe te laten. En juist die basale emotie is heel handig door Zwitsal geclaimd. Rondom onze basisbehoeftes worden campagnes gebouwd. Talentvolle kunstenaars doen dat ook. Ze zetten een cirkel rondom bepaalde universele angsten, standpunten en verlangens. En ze helpen toeschouwers om het meest universele in zichzelf te herkennen en te accepteren. En welk universeel territorium dan door mij is afgebakend? Dat van onze collectieve hoop dat onze levens maakbaar zouden zijn. Met plezier tracht ik een sprookje van mijn bestaan te maken. En dat doe ik natuurlijk speciaal voor mijn publiek.”
Een bladblazer, Ferrari of een gouden espresso-machine?
“Een bladblazer heb ik al. Black & Decker offerde er één tijdens mijn ‘Praaltocht van koers en oogst’. Vorige week zijn alle sponsor-artikelen in mijn woonpand gearriveerd. De bladblazer heb ik direct gebruikt. De bamboe op onze leefvlonder heeft het namelijk moeilijk. Met veel gemak kon ik die ellendige blaadjes de tuin uit blazen. Goed…. terug naar jouw vraag. Een Ferrari ambieer ik niet. Mijn voorkeur gaat uit naar een Volvo. Misschien omdat mijn vader behoorlijk trouw aan dit merk was. Hij was topambtenaar op een ministerie. Wanneer ik nu bijvoorbeeld een XC90 zie rijden, dan denk ik ‘Hé, daar gaat vast Sjarel Ex, de directeur van Museum Boijmans van Beuningen’. Ik associeer dergelijke Volvo’s simpelweg met managers. En museumdirecteuren zijn tegenwoordig echte problem solvers. Mijns inziens zou Sjarel Ex zo’n robuuste XC90 ook echt goed staan. Maar de werkelijkheid is geheel anders. Sjarel Ex bezit helemaal geen auto. Hij transporteert zichzelf in een Greenwheels auto.
Maar oké, dan blijft die gouden espresso-machine dus over. Hmm, ik weet het niet. Zoiets klinkt een beetje kitscherig en ik weet niet of ik met zo’n ding wel de juiste indruk bij mijn vriendjes maak. Maar wanneer ik toch écht moet kiezen, dan kies ik wel voor die laatste.”
Wat is moraal nog waard?
“Tja, dat heb ik mij gisteren nog afgevraagd. In Rotterdam reed ik door de Bergse Dorpsstraat. Vlakvoor mij fietste een typisch progressieve mevrouw. Een grijze dame met een North Face fleece jas aan. Aan haar voeten stevige bergschoenen en met milieubuttons op de rugzak. Plots kwam er een metallic-kleurige Volvo vanuit een verhoogde uitrit gereden. Zo’n XC90 waar ik het zojuist over had. En die SUV rolde onverwacht het fietspad op. “Vuile klootzak!” begon de mevrouw te roepen. En met haar vlakke hand mepte ze stevig op de motorkap. “Vuile klote hufter!” werd er weer gescholden. Binnenin zat een huilende moeder achter het stuur, met twee lijkbleke kinderen op de achterbank. Al bibberend verontschuldigde zij zich ervoor dat ze niet goed had geschakeld en dat de auto daardoor pardoes het fietspad was opgerold. Moraliteit is dus duidelijk een altijd bewegend begrip. Iets wat ik ook natuurlijk ook bij mijzelf bespeur. Als kind koppelde ik het begrip idealen aan rubberboten, megafoons, oproer en ‘per definitie’ gelijk hebben. En ach… misschien is er aan dat laatste wel helemaal niets veranderd.”
Ik zeg euro, u zegt…
“Een Engelse landschapstuin. Het is prachtig om te zien hoe men in de achttiende eeuw grip op de wereld om ons heen probeerde te krijgen. De landschapsparken zijn schitterende pogingen om ‘het wilde’ in een aangelegd park te vatten. Om het ongecultiveerde alsnog te temmen. In deze parken zie je bijvoorbeeld een waterval. Maar die cascade is gebouwd en onderdeel van een veelomvattend ontwerp. Je betreed een bijna overwoekerd rotspad, maar uiteraard is ook die door de tuinman aangelegd. Engelse landschapstuinen zijn erg romantisch… met veel van die ‘toevallige’ doorkijkjes en idyllische bruggetjes. Héél graag zou ik mijn gehele sprookjesbestaan eens naar het Stourhead park in Engeland verplaatsen. Gewoon voor een weekje. De meer dan duizend hectare grote tuin zou een fabelachtig decor kunnen vormen voor bijvoorbeeld een fotoreeks óf een performance. In dat geval moeten wél mijn fotograaf, mijn huis-dj, visagisten en bikinimeisjes naar Wiltshire worden overgebracht. En dat kost geld, terwijl ik onlangs ben gestopt om subsidies aan te vragen. Ook die euro van jou pak ik daarom gretig aan.”