Als voorstander van Europese samenwerking, en uitgesproken criticus van de Eurofoben krijgt men al gauw het verwijt naïef te zijn of alles maar prima te vinden. Dat verwijt is begrijpelijk, maar lang niet altijd terecht. Er zijn meer kleuren dan zwart en wit, en of je nou voor- of tegenstander bent van Europese samenwerking op supranationaal niveau, er is alle reden om buitengewoon kritisch te zijn over de Europese Unie zoals die nu is. ‘Brussel’ is te bureaucratisch, te ondoorzichtig voor buitenstaanders, en veel te weinig aan directe democratische controle onderhevig. Er zijn bovendien, zo lijkt het althans, her en der in het systeem krachten die proberen de bevoegdheden van de Unie stapsgewijs uit te breiden, en daarbij lang niet altijd oog hebben voor de wensen van burgers in de lidstaten. Dan heb ik het nog even niet over de soms ontluisterende technocratenarrogantie waarmee men momenteel poogt verdere integratie – die een wens van onderop zou moeten zijn – als noodzaak van bovenaf op te leggen.
Eurosceptici hebben vrij spel
Juist voorstanders van ‘Europa’ doen er goed aan deze nare trekjes van het systeem nadrukkelijker te benoemen en te vuur en te zwaard te bestrijden. Het is daarbij allang niet meer voldoende om te roepen dat Europa ‘democratischer’ moet. Natuurlijk moet dat, maar dat is maar een klein deel van het verhaal. Europa moet vooral geloofwaardiger en beter beantwoorden aan wat kiezers in de lidstaten als zinnig ervaren. Belangrijk daarbij is dat voorstanders van verdere integratie een nadrukkelijke visie hebben op, ten eerste, de bevoegdheden die pertinent bij nationale overheden moeten blijven en nooit overgedragen mogen worden, en, ten tweede, op de democratische kaders waarbinnen verdere integratie plaats moet vinden.
Gek genoeg zijn dit twee zaken waarover met name tegenstanders van Europa het hebben. Daardoor lijkt het, ten onrechte, of voorstanders van Europa alles maar prima vinden, en hebben de eurosceptici goeddeels vrij spel. Het zijn ook twee nogal elementaire punten: zonder een gedegen visie op de nationale overheid kun je geen zinnige visie op de Europese unie hebben, en zonder een structurele visie op het integratieproces laadt je de verdenking op je dat je het ook wel prima vindt als het over de ruggen van kiezers gebeurt.
Grenzen stellen
Maar wat zijn dan de grenzen van ‘Europa’? Europa is geen superstaat, en moet dat ook zeker niet worden – het lijkt me inmiddels duidelijk dat daarvoor geen breed draagvlak bestaat. Het is de primaire taak van de Unie om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk onnodige interne barrieres zijn voor handel zodat potentiële welvaart niet achter een strijkstok van nationale bureaucratie en protectionisme blijft hangen, en om ervoor te zorgen dat concurrentie eerlijk is en de ene lidstaat haar welvaart niet ten koste van de andere verwerft. Je kan daar nog het één en ander aan toevoegen, maar de kern is dat ‘Europa’ primair een economisch samenwerkingsverband is en moet zijn. Alles dat niet dit economische doel dient, moet nationaal blijven.
Hoe breed je dit ‘economische doel’ definieert verschilt uiteraard per partij – voor markttechnocraten zal dat wat breder zijn dan voor (rasechte) sociaaldemocraten – maar het economische is het terrein waarop het debat plaats zou moeten vinden: wat is essentieel voor de EU om de kwaliteit van de interne markt te kunnen waarborgen? Wat mij betreft staat daarbij overigens het resultaat voor de burger centraal, en de duurzaamheid van de markt op langere termijn, en niet zozeer de winst van de multinational, of het humeur van de financiële markten op maandagmorgen.
Het doel en de middelen
Als het om Europa gaat, moet het bovendien duidelijk zijn dat het doel de middelen niet heiligt: Europa zal voor al haar bevoegdheden een breed en stabiel democratisch draagvlak hebben in de individuele lidstaten, of het zal uiteindelijk in de problemen komen. Het lastige punt is niet alleen dat de diverse electoraten nogal verdeeld zijn, maar dat wat mooi leek in 1992, er in 2012 er heel anders uit kan zien (om maar iets te noemen). Je zal dus niet alleen ervoor moeten zorgen dat elke stap die je zet in ieder van de lidstaten door voldoende mensen wordt ondersteund, maar ook dat je een idee hebt hoe om te gaan met second thoughts: die zijn inherent aan democratieën en zijn volledig legitiem – het primaat ligt immers bij de burgers.
Om een voorbeeld te geven: ondergetekende zou het een bijzonder slecht plan vinden als Nederland uit de Euro zou stappen, maar tegelijkertijd lijkt me dat het mogelijk zou moeten zijn als onze democratisch gekozen organen daartoe besluiten, en (dus) dat er een blauwdruk voor zou moeten zijn. Voor iedere weg die je inslaat, moet er een uitweg zijn: dat verhoogt de legitimiteit. Een andere mogelijkheid is grondige wijzigingen eerst tijdelijk invoeren (bijvoorbeeld voor tien jaar) en dan, als het blijkt te werken, het via een tweede verdrag definitief invoeren. Hoe dan ook, het kernpunt is dat je Europa moet bouwen op een fundament van electoraal draagvlak, en dat voorstanders van ‘Europa’ dit explicieter uit moeten dragen. Anders wordt het nooit wat.