The Portugal Post, editie 1, jaargang 2

30-03-2014 14:01

The Portugal Post (voorheen Don Arturito’s Amazing South American Porco Loco Mambo Jambo Post) is terug!

bijbelrukken

Bureau van de hoofdredacteur

Queridos amigos e amigos! U ziet het inderdaad goed: de Portugal Post is weer terug. Oude wijn in oude zakken, hoor ik u denken, en exact hetzelfde slap geouwehoer als in Don Arturito’s Amazing South American Porco Loco Mambo Jambo Post maar dan met die vrolijke Algarve, vol bebaarde vrouwen met drie borsten, dronken keuterboeren met houten poten en uit Nederland gevluchte psychopaten, belastingontduikers en kinderschenders als decor.

mijn buren

Mijn buren

Nou dat klopt als een bus behalve dan dat ik zoals u inmiddels al tot in den treure hebt vernomen drie maanden geheelonthouder c.q. van de blauwe knoop ben en dat spreekwoordelijk nieuwtestamentisch geouwehoer (waar Gods zegen overigens niet op rust) over wijnzakken gaat dus niet op. Op de drank kom ik verderop nog terug naar aanleiding van een belletristische diarreeaanval van een of andere droogkloot van het digitale suffertje De Correspondent. De insipide klerk had maar liefst een maand niet gedronken en besloot daar een intueel vertoog van achtduizend woorden aan te besteden. Pfffffff, even in het zakje blazen hoor. Kijk, als Mohammed Bouyeri nou een stuk voor de Correspondent schrijft over zijn gevangenisbierverslaving (of dat hij altijd als eerste zijn zeepje uit zijn knuistje laten glippen tijdens het communaal douchen), dan hebben we een nieuwsbreker.

RECEPT – Gevangenisbier is eenvoudig te maken: u neemt een paar broden van het merk Bums, haalt de korsten er van af en pleurt die in een emmer water. Daar doet u water bij, een flinke scheut ochtendurine, wat spermavlokken en een paar pakken suiker. Afdekken, drie dagen laten gisten en u hebt een schitterend, bíjna halal artisanaal biertje, maar dat terzijde.

Terug op het landgoed

Pero buneo. Ik ben dus weer terug in mijn onzalige gehucht in de Algarve waar volgens het Portugees Verkeersbureau de zon minimaal 3000 uren per jaar schijnt maar het nu al acht uur onafgebroken regent. Het hondenontvangscomité was drie minuten blij, schrokte de halve koe in een oogwenk op, schijtte mijn landgoed onder en ging snurken alsof ik niet drie maanden in het verre Zuid-Amerika was. Dus dan vragen verontrusten lezers mij: Don Arturito, u heeft zulks een bewogen reis meegemaakt, als een jongensboek zo spannend, vol epische avonturen die wij als bankbintjes en pantoffelhelden niet eens eens kunnen bevroeden. Is het dan niet erg lastig om weer te acclimatiseren in uw strontgehucht?

ontvangstcomité

De honden

Ja, dat is godverdommens lastig, lieve vrienden en vriendinnen. Het is een harde landing. Het eerste wat ik zag toen ik uit de bus stapte met mijn knapzak was de begraafplaats met het door mij reeds gereserveerde graf (als je een reet in een muur zo kan noemen). Aan de andere kant kost het niet veel, een begrafenis hier. Voor achthonderd euro ben je uit en thuis. Tel uit uw winst! Allereerst word ik afgewerkt en afgelegd door het bijzonder homofiele retenjong van de plaatselijke priester zodat ik enigszins toonbaar voor mijn gezin tussen de zes plankjes ga. Die huilende naar mottenballen stinkende ouwe wijven heb ik ingehuurd. Dat is een geleende traditie uit menig mohammedaans land in de Levant: ingehuurde huilwijven. Bovendien doet dat het goed qua beeld op het journaal van de Nederlandse Omroep Stichting, die dan via een snaakse voice over tussen neus en lippen door en en passant het internationale jodendom de schuld geeft van de jammerlijk dood van de jonge martelaar/onder de tractor geplette geitenhoeder. Vervolgens gaat mijn kist op de paardenkar en begint mijn laatste reis (langs de tandarts, de bakkerij, de pinautomaat, de kiosk en de Lijkenbar). De Lijkenbar heet niet zo omdat het notoire etablissement zich naast de dodenakker bevindt maar omdat ie bevolkt wordt door zombies en lijken. Zeg maar het voorportaal van de dood. Ik denk dat niemand een toespraak zal houden dus we zijn snel klaar. Een werkman in zijn gore goed soldeert de kist dicht, pleurt er om hygiënische reden ongebluste kalk bovenop en schuift me in de muur, zoals een nog af te bakken croissant van Danone de steenoven in glijdt. Daarna een rondje bier voor de overlevenden in  de Lijkenbar (zelf betalen) en een flinke kluif voor mijn honden van slager Alberto. Op mijn gleuf komt de tekst Hodie Mihi, Cras Tibi en dat is latijn voor Heden ik, Morgen gij. Daar komt dan een vette keigave smiley bij.

Maar goed, juicht niet te vroeg want mijn levensverwachting is aanzienlijk gestegen sinds ik van de dranks en de druks af ben. Overigens is het niet enkel Magere Hein & kommer & kwel in mijn poepgehucht. Mijn heldin Vera Pereira is weer op toernee en eerdaags vindt er het internationale accordeonfestival plaats, met gerenommeerde gasten!

vere pereira accordeonfestival

Waar was ik gebleven? Oh ja! Wat blijkt nu! Dat moet mij weer overkomen! De hierboven genoemde snotneus van het geheimzinnige broederschap De Correspondent (een soort vrijmetselarij met dikke leesbrillen maar zonder puntmutsen) heeft dus een heel vertoog heeft geschreven vanwege het feit dat hij een maand niet gedronken heeft! Zijn naam is Jan-Ernst Thaupf en ik had nog nooit van de knaap gehoord. Hij begint het stukje met de schitterende opening: Ik heb geen bijzondere drankzucht en drink niet om te vergeten. En dat gaat dertig dagen niet drinken! Je kan net zo goed aan de salafisten van Ali Baba-garagemoskee op het Mercatorplein vragen of ze tijdens de ramadan geen ouwe jenever willen drinken, gansch die heilige maand. Vervolgens schrijft die pikkenbaas: toch is drank alomtegenwoordig in mijn leven. Hij meent het. In 020 Oud-Zuid! Ik citeer ongebreideld verder: het begint al met de eerste afspraak van de dag. In de kroeg, waar de ober je soms met ‘mijnheertje biertje’ aanspreekt. Daarom dus een maand geen drank. Ik kwam tot dit voornemen terwijl ik met een allesverwoestende druiper ontwaakte en deelde die direct met mijn vriendin. Ik had hem weer in een of andere stagiaire-hipster van de correspondent gehangen, nadat ik twee biertjes had genuttigd. De huilebalk eindigt aldus: 

Want wie nuchter blijft, verliest gegarandeerd niet de controle en sluit bij voorbaat elke ernstige vorm van losbandigheid uit. Dat maakt de avond tot een gewone avond. Je verpest het voor de rest. Want we dienen groots en meeslepend te leven. Wie even niet op wereldreis is of onlangs geen briljante roman geschreven heeft, kan altijd nog tien glazen achteroverslaan en zien waar de avond hem brengt. Dwalen door de straten, als Shaffy. Misschien dat er daarom zo’n alcoholmist boven mijn omgeving hangt. Niet omdat we iets moeten vergeten, maar door de belofte die inherent is aan de drank.

Ik neem aan dat deze knickerbockerdrager de hoofdgast was van de grote Bukowski-happening, onlangs in het Rosa Spierhuis te Laren. Vooruit, ik ben ook niet de beroerdste en ik doneer, na mijn dood uiteraard, mijn lever aan deze sherryhipster.

mijn lever

DE POST

Onze vertrouwde brievenrubriek is uiteraard ook weer van de partij en uit de duizenden brieven van de afgelopen week vis ik de mooiste en die is afkomstig van Caroline van den Akker uit het verre ‘s Gravenhage. Go girl, go!

Meu querido,

Zo globetrotter, weer terug op het nest? Dan gaan we maar weer over tot de orde van de Portugal Post! Waar zal ik het nu weer eens over hebben? Zo’n periode dat alles door elkaar loopt, niets gaat zoals gepland. José Saramago! Ja, laat ik het eens over hem hebben. Hij kwam toevallig op een draadje op Facebook voorbij en dat trok een la vol herinneringen aan hem open en dan een gebeurtenis in het bijzonder.

Ik wandelde met Fernando Piteira Santos, een van de mannen achter de Anjerrevolutie in Algiers, en zijn vrouw Estella – mijn ‘peetouders’ in Portugal, over wie ik een andere keer uitgebreider zal vertellen – over de ‘feira do livro’, de boekenmarkt in Braga:”Vem cá, Caroline, daar is een vriend aan wie ik je voor móet stellen!”. Het was Saramago. Ik had net zijn ‘Memorial do Convento’, het later door Harrie Lemmens kundig naar het Nederlands vertaalde ‘Memoriaal van het klooster’, in een ruk uitgelezen. Wat een schrijver en wat een buitenkans om hem persoonlijk te ontmoeten!

saramagoHet bleef niet bij een staand bij het kraampje vluchtig uitwisselen van woorden. Hij reisde rond door het Noorden om research te doen voor zijn later te verschijnen boek ‘Viagem a Portugal’, een rijk geïllustreerde, boeiend door hem beschreven reis door Portugal. “Waarom trekken jullie niet een stukje met ons op?”. De uitnodiging werd met beide handen aangenomen en zo tuften we, met Estella achter het stuur – Fernando en ik hadden geen van beiden een rijbewijs – dagenlang, door het bergachtige landschap, van dorp naar dorp, stadje naar stadje, met de schrijver en zijn toenmalige vrouw, schrijfster Isabel de Nóbrega.

Ik zou nu uitgebreid in kunnen gaan op de ontmoetingen met bewoners, het bekoorlijke uitzicht, de discussies over politiek, de verklaringen voor de verschillen tussen Noord, Midden en Zuid, de beschouwingen op literatuur, de copieuze streekmaaltijden en de rijkelijk vloeiende dito wijnen en spiritualia, maar dat kun je zelf wel invullen en, zo niet, dan moet je zijn boeken en verhandelingen maar lezen.

Na een dag vol haarspeldbochten, rotsblokken, ezels en schapen op de weg, kwamen we weer terug op de plek van vertrek, Braga. We werden in het hotel, dat bol stond van oude glorie, hoffelijk verwelkomd door personeel in livrei. Het was onze laatste avond samen, dus er werd een feestmaal aangericht. Ik was inmiddels wijs geworden en bestelde een ‘meia dose’, een halve portie; met een ‘dose’, kon je een weeshuis voeden. De ‘meia dose’ bleek niet voor een hele onder te doen; tuinbonen met verschillende soorten choriço, vlees en spek. Het was zo lekker dat ik van geen stoppen wist. Ik spoelde de peulvruchten weg met flessen volrode, fluweelzachte wijn, nam geen toetje, maar ging me met de heren wel te buiten aan de aguardente velha, oude brandewijn.

Strompelend bereikte ik mijn kamer, die alles weg had van een boudoir: lambrisering van tropisch hardhout, een hemelbed, bloedrood, zwaar fluweel voor de ramen en met hetzelfde fluweel beklede fauteuils. Ik had me koud in het warme, krakende bed genesteld of mijn maag begon op te spelen. De wc, waar was de wc? Ik trok een deur open: alleen een wastafel en een bidet… Schoot snel iets aan en rende naar de badkamer op de gang: bezet! Terug naar mijn kamer, dan het bidet maar. Zo hé, dat luchtte op! Voor even dan… Daar staarde mijn borrelende, stinkende maaginhoud mij tegemoet. Met geen mogelijkheid zou ik die door het putje kunnen laten verdwijnen. Ik zal je de details besparen over hoe ik het smerige goedje in het plastic tasje gekregen heb, dat ik de volgende ochtend ver voor me uit hield en waarmee ik naarstig op zoek ging naar een vuilnisbak. Boven aan de trap kwam ik José tegen en deed hem het verhaal. Hij lachte zich rot! Onderaan de trap werden we opgewacht door een van de lakeien. “Is hier ergens een vuilnisbak?”, vroeg ik besmuikt. “Geeft u maar hier, senhora doutora, dan gooi ik het wel weg!” Wetend wat de inhoud was, protesteerde ik heftig, maar de dienaar wist van geen wijken. Restte mij niets anders dan mijn braaksel in zijn uitgestoken, hagelwitte, zijden handschoenen  te leggen. “Vômito real!”, koninklijke kots, fluisterde José, die toch al niet meer uitgelachen raakte. Aan het ontbijt deed hij iedereen uitgebreid verslag van mijn nachtelijke avontuur en niemand liet het zich er minder door smaken. Jaren later zaten we weer samen aan tafel, maar nu bij Fernando en Estella in Lissabon. Hij was naar me toe gekomen met uitgestrekte, in witte handschoenen gestoken handen met een plastic tasje erin. Het bevatte een exemplaar van zijn boek, met persoonlijke opdracht: Voor Caroline, die reisde en nog meer zal reizen, ook in Portugal, met al mijn sympathie, José Saramago. Nog veel meer jaren later, 18 juni 2010, om precies te zijn, zat ik in Amsterdam aan tafel bij een tertúlia, een Portugees literair diner, met als hoofdgast zijn eerder genoemde vaste vertaler, Harrie Lemmens. Die avond bereikte ons het nieuws dat Saramago, precies die dag, was overleden. Ik kreeg amper meer een hap door mijn keel!

Bom apetite!

Reportage: DE JELLINEK MAAKT MEER STUK DAN U DENKT!

Goed, ter afsluiting van deze kakelverse en frisse Portugal Post wil ik graag mijn gruwelijke ervaring met de Detox van de Jellinekkliniek met u delen. De oudere abonnees kennen het verhaal wellicht al, maar voor de jongere lezers is het ter lering endevermaak. Opdat gij niet als Ernst ‘Driepinter’ Pflauplfh eindigt!

Duizelig van de heroïne en de drank

Tijdens mijn correspondentschap in Libanon kwam ik in zwaar weer terecht. Door chronische geldproblemen, een moordende eenzaamheid, verstikkende angstaanvallen, buikloop en het gemis van mijn vriendin was ik aan lager wal geraakt. Toen ik weer terug was in Amsterdam, zette mijn vriendin mij voor het blok: als ik mij niet zou laten opnemen voor een twaalfdaagse ontgiftingskuur, zou ze de relatie verbreken. Ik accepteerde haar oekaze en besloot me tijdens de kerstdagen en de jaarwisseling te laten opnemen. Met lood in de benen en duizelig van de heroïne en de drank begaf ik mij eind december 1993 naar de Jellinekkliniek in Amsterdam. De Jellinek was voor viespeuken die met een fles bessenwijn in het park lagen te lallen, had ik altijd gedacht, ik zou daar nooit van mijn leven terechtkomen omdat ik mijzelf als een stevige maar gezellige drinker beschouwde. Tijdens het intakegesprek somde ik de hoeveelheden alcohol op die ik in Libanon tot mij had genomen. De glazen whisky als ontbijt en om het trillen van mijn handen te verminderen, sloeg ik gemakshalve over. Tegen het middaguur trok ik een fles wijn open. Bij de lunch dronk ik twee of drie glazen arak, en als digestief twee glazen cognac. In de loop van de middag nuttigde ik een paar flessen bier en bij het avondeten minstens weer een fles wijn. Ik eindigde de dag steevast met whisky.

‘U wordt niet oud als u zo doorgaat’

De psychologe had met stijgende verbazing geluisterd en riep vervolgens vinnig uit: ‘En u noemt dat sociaal drinken?’ Ik sputterde tegen dat ik wat drank betreft echt niet onderdeed voor de gemiddelde journalist. ‘Hoe lang drinkt u al?’ vroeg ze. ‘Vanaf mijn zeventiende,’ mompelde ik. ‘Dus u bent al de helft van uw leven alcoholist,’ stelde ze bits vast. ‘Ik ben geen alcoholist,’ bracht ik daartegen in, ‘soms drink ik vier of vijf dagen helemaal niets.’ Terwijl ik dat zei, probeerde ik te bedenken wanneer dat voor het laatst was geweest. Ik sputterde ook nog tegen dat ik altijd gezond at: veel rauwkost, verse groenten en peulvruchten. ‘Ja,’ antwoordde de psychologe smalend, ‘daarom functioneert u waarschijnlijk nog zo goed. Volgens het medisch onderzoek bent u kerngezond. Maar het verval kan snel optreden, zeker als u boven de veertig komt. U wordt niet oud als u zo doorgaat, u houdt uzelf voor de gek.’

Een groepswerker van de Detox haalde mij op bij de receptie en we namen de lift naar de tweede verdieping. Ik had gedacht dat ik iedere dag even naar buiten kon om een krant of sigaretten te kopen, maar dat bleek een misverstand. ‘De detox is een semigesloten afdeling,’ zei de groepswerker nadrukkelijk. Ik kon de kliniek op elk moment van de dag verlaten maar dat betekende dan wel het eind van mijn vrijwillige opname. Boven aangekomen moest ik een formulier met de huisregels van de Jellinek ondertekenen. In houterig Nederlands werd gewaarschuwd dat er onmiddellijk ontslag volgde bij bezit en het binnenbrengen van alcohol, drugs en medicijnen, bij agressie, zowel verbaal als non-verbaal, of het dreigen daarmee, bij seksuele contacten en bij spelletjes om geld. Mijn bloeddruk werd gemeten. Ik piste in een beker en deed een blaastest. Voor de sleutel van mijn kast moest ik tien gulden borg betalen.

De patiënt

Naast mijn bed bevond zich een alarmknop. Het matras was bedekt met een laag plastic tegen het bedpissen. Ik was een patient geworden. De Jellinek noemde mij echter ‘cliënt’, niet zo verwonderlijk gezien het bedrag dat in rekening werd gebracht. Een dagje detox kostte net zo veel als een overnachting in een Amsterdams vijfsterrenhotel. Alleen had ik hier corvee, moest ik om half twaalf naar bed en deelde ik de slaapkamer met volslagen vreemden. Ik plofte neer op het keiharde bed en voelde mij doodongelukkig. De huiskamer – zoals de naargeestige, donkere ruimte op de eerste verdieping familiaal werd genoemd – stond blauw van de rook. Op de radio klonk Nederlandstalige muziek van het genre dat geliefd is bij vrachtwagenchauffeurs. Drie ‘cliënten’ zaten op een bank apathisch voor zich uit te staren. Uit de leesmand viste ik een verfrommeld weekblad en ik probeerde te lezen.

Onder de kots en meer dood dan levend was hij in een taxi naar het ouderlijk huis in Ede gereden

In de Jellinekkliniek rook het naar pis en stront, precies als in het bejaardenhuis waar mijn grootvader Aart (naar wie ik ben vernoemd) zijn laatste dagen had gesleten. Opa Aart was zijn hele leven bewust geheelonthouder geweest. Voor mijn vader lag het gecompliceerder. Zijn afkeer van drank was ontstaan bij een dispuut in Wageningen, waar hij aan de Landbouwhogeschool had gestudeerd. Tijdens de ontgroening had enorme hij hoeveelheden jenever moeten drinken. Onder de kots en meer dood dan levend was hij in een taxi naar het ouderlijk huis in Ede gereden. Zijn vader had hem met zijn broekriem net zolang afgeranseld tot hij weer nuchter was. Nooit had mijn vader over dat voorval gesproken, ik had het uiteindelijk van mijn moeder moeten vernemen. Het enige wat hij over zijn ontgroening kwijt wilde was dat hij een tot de rand ondergepoept toilet met een tandenborstel had moeten schoonmaken. Hij deed dat af als een anekdote, maar tussen de grappen en grollen door klonk de intense schaamte.

De nieuwe cliënten van de detox druppelden de huiskamer binnen. Een verwarde vrouw van middelbare leeftijd in een goedkoop joggingpak, haar onverzorgde haar vol klitten en met een vuurrood gezicht, hield twee pakjes sigaretten en een aansteker in haar rechterhand geklemd. Een verlegen, naar de grond starende creoolse jongen op slippers nam plaats in het uiterste hoekje van de kamer en begon zenuwachtig op de vensterbank te trommelen.

Kruiswoordpuzzel in de Libelle

Een grijsaard met een Indiaas uiterlijk steunde op een stok, een vreemd wollen mutsje op zijn hoofd. Een personeelslid reed een man in een rolstoel binnen. Zijn handen trilden, hij had een vriendelijk, kwetsbaar gezicht. Zijn leesbril hing aan een leren koord op zijn buik, waardoor hij een licht intellectuele indruk maakte. Niemand had er behoefte aan te praten. De televisie stond aan zonder geluid, buiten begon het te sneeuwen. Ik doodde de tijd met een kruiswoordpuzzel in de Libelle die al voor de helft was ingevuld. Om halfeen stipt werden twee karren met de lunch uit de lift gereden. Voor de maaltijd vroeg een pinnig personeelslid om een moment stilte, maar niemand maakte aanstalten om te bidden. Zwijgend lepelde ik de hutspot met hachee naar binnen. Ik staarde naar de bolle koppen en opgezwollen handen om mij heen, naar de trillende lepels, messen en vorken: precies het halfvergane apenorkest in de automaat die ooit bij het restaurant in het Vondelpark had gestaan. Het pinnige meisje probeerde een discussie op gang te brengen maar oogstte enkel argwanende blikken.

Ik was niet opgewassen tegen de straatschoffies die iedereen terroriseerden

De misselijkmakende geur van het eten in de Jellinek voerde mij terug naar de gezondheidskolonie in Egmond aan Zee, waar ik als achtjarige een hele zomer had doorgebracht, ziek van heimwee. Iedere nacht bad ik op de gigantische slaapzaal vol gefluister en vreemde geluiden dat ik de volgende dag thuis in mijn eigen bed wakker mocht worden. Voor de asociale kinderen uit de achterbuurten van de grote steden was de kolonie een waar paradijs; ze renden de hele dag door de duinen, konden naar hartenlust sporten en kregen drie keer per dag een maaltijd. Voor mij was het de hel. Ik was niet opgewassen tegen de straatschoffies die iedereen terroriseerden; met mijn rode haar, sproeten en broodmagere kleine lichaam was ik het mikpunt van hun pesterijen. Een hele middag lang had ik gehuild toen ze mijn kastje, waarin het snoepgoed van mijn ouders zorgvuldig lag opgeborgen, hadden opengebroken. Zelfs verpleegster Annie, die een zwak voor mij had en mij vaak in bescherming nam, schold me uit voor huilebalk.

Ik was een doodsbang kind: bang voor beesten onder het bed, bang voor boeman ome Kees, bang voor onweer, bang voor de dood. Eens was ik krijsend thuisgekomen van de gymnastiekles. In de doucheruimtes had een kraan opengestaan, het water spoot eruit. Ik was als laatste weggegaan nadat ik tevergeefs had geprobeerd de kraan te sluiten. Tegen mijn moeder zei ik, tranen met tuiten huilend, dat ik bang was dat al het water van de wereld op zou raken.

Van Beirut naar de halve zolen

In de Jellinek brak het angstzweet mij opnieuw uit. Op de eerste dag van mijn opname wilde ik mijn vriendin bellen. Van een personeelslid kreeg ik echter te horen dat bellen gedurende de eerste twee dagen verboden was. Bezoek mocht pas op de derde dag komen. In een helverlichte therapiekamer keek ik ’s avonds moederziel alleen naar een documentaire over een hardnekkige junk die al twintig jaar probeerde af te kicken. Voor we naar bed gingen, werd opnieuw mijn bloeddruk gemeten. Door het raam van de slaapzaal zag ik de verlichte klokkentoren die pal naast mijn woning stond. Mijn slapies, de creoolse jongen en de oude man uit Pakistan, lagen te snurken. Om zeven uur ’s ochtends ging het licht op de slaapzaal aan. Iedereen werkte zwijgend het ontbijt naar binnen. Na het ontbijt corvee: afruimen, afwassen, douches en wc’s schoonmaken, stofzuigen. Dan pas koffie, tijdens het ontbijt werd alleen thee gedronken. De volgende koffieronde was pas om halfacht ’s avonds. De volgende dag las ik op het mededelingenbord dat er groepstherapie op het programma stond; niets bleef mij bespaard. In wat voor gesticht had ik me laten opnemen? Iets in mij weigerde deze situatie te accepteren. Het was alsof ik in een verkeerd toneelstuk terecht was gekomen, in een heel slechte klucht.

Duistere gangen volgestouwd met menselijk leed

Een paar maanden eerder zat ik nog als correspondent in Beirut, nu was ik plotsklaps een naamloze debiel te midden van halvezolen en ontredderde zielen zoals ik ze zelfs beroepsmatig nooit eerder was tegengekomen. Ik bevond me in een schemerwereld waarvan de poorten voor mij tot nu gesloten waren geweest. Ik kwam uit een wereld waarin continu gefeest werd, waar problemen werden weggewuifd, weggelachen en vooral weggezopen. Overal in Nederland stonden echter naargeestige betonklompen als de Jellinek, met duistere gangen en door neonbuizen verlichte slaapzalen, volgestouwd met menselijk leed. Maar misschien was dit wel de werkelijkheid en had ik al die tijd in een schijnwereld geleefd.

Op een wrede manier door het noodlot getroffen

Het werd mij als snel duidelijk waarom de mensen uit mijn groep aan de drank waren geraakt. Carlo, de bedeesde jonge Surinamer, was in de problemen geraakt na het overlijden van zijn moeder. Zijn vader had hij nooit gekend en hij was bij zijn oma ingetrokken. De schoenenzaak waar hij werkte, had hem ontslagen. Toen vervolgens zijn vriendin het uitmaakte, was hij in elkaar gestort. Nu blowde hij zich suf en dronk dagelijks een liter rum, en combineerde dat met prozac. Tijdens de therapiesessie barstte hij regelmatig in snikken uit. Els, de oudere vrouw in joggingpak, had een florerend garagebedrijf gerund en tot haar veertigste geen druppel gedronken. Op een avond was ze in haar eigen zaak door drie mannen verkracht. Kort daarna verloor ze haar beide ouders. Robert, een veertiger, ooit eigenaar van een succesvol taxibedrijf, was aan de drank geraakt na een faillissement. De komende dertig jaar was hij persoonlijk aansprakelijk voor zijn schulden en hij kon nooit meer op een normale manier een zaak beginnen. Opa, de Pakistaanse man, was door zijn kinderen naar de Jellinek gebracht omdat hij na zijn pensionering aan de jenever was geraakt.

Al deze mensen waren op een wrede manier door het noodlot getroffen; mijn problemen verbleekten naast hun ellende. De meesten hadden al de nodige ervaring met de psychiatrie, getuige het hemeltergende hulpverlenerjargon waarin ze zich uitdrukten, zoals ‘iets een plekje geven’ en ‘iets in de groep gooien’.

‘Toe opa, neem nog eentje, neem nog tweetje’

Op grote vellen papier moesten we de voor- en de nadelen van het stoppen met drinken opschrijven. Onder de voordelen van stoppen schreef ik: geld overhouden, meer regelmaat, minder ruzie, je voelt je beter. Onder het nadeel van stoppen schreef ik: saai leven. Toen ik uitleg moest geven aan de groep, stamelde ik dat ik een stevige maar vrolijke drinker was met minder problemen dan de rest van de groep. De groepswerkster keek of ze water zag branden en verweet me dat ik niets over mijzelf durfde te vertellen, dat ik een masker op had. ‘Je hebt toch wel ellende meegemaakt, je zit toch niet voor niets in de detox,’ blafte ze. Opa, zoals de oude Pakistaan door iedereen werd genoemd, verstond Nederlands maar hield zich van den domme. ‘Kinderen boos,’ bromde hij, ‘kinderen goed moslims. In Pakistan ik geen problemen, Pakistan dictatuur, islamitisch. Ik drinken in Pakistan, politie mij slaan met stokken. Nederland democratie, overall alcohol, niet goed. Rondjes in café probleem, toe opa, neem nog eentje, neem nog tweetje.’

Op het schoolbord hing een kaart met de ingewanden van de mens

Na de sessie werd het middagmaal geserveerd: een karbonade, verse kapucijners en piccalilly. Opa zei met een vies gezicht dat hij als goede moslim geen varkensvlees at, ook al had hij met het nuttigen van alcohol beduidend minder moeite gehad. De man in de rolstoel trilde als een rietje, de kapucijners donderden van zijn lepel. ‘Gaat wel over,’ bromde hij. Hij bekende al voor de derde keer in de Jellinek te zijn.

De gevolgen van drank

Langzaam maar zeker begon ik aan het ritme van de detox te wennen. Alles draaide er om structuur en discipline en om het vernietigen van de oude, destructieve levenswijze. Ik stortte me vol overgave op de corvee opdat de tijd sneller zou gaan. Tijdens de maaltijden kwamen steeds meer verhalen los. Een gedistingeerde man at zich tijdens het nieuwjaarsdiner ongans aan de kalkoenrollade. ‘Je moet blijven eten,’ bromde hij tussen twee happen door, ‘anders ga je eraan onderdoor.’ Even daarvoor had hij gezegd dat hij uit principe nooit soep at. Ik had naar zijn trillende handen gekeken en was in de lach geschoten. Net als iedereen donderde ik sambal, mosterd en maggi door het eten. De smaakpapillen van alcoholisten werken niet meer zo goed, leerde ik tijdens de medische voorlichting, daarom kruidden wij ons eten zo scherp mogelijk. Normaal gesproken negeerde ik alle berichten over de lichamelijke gevolgen van drank, maar dit keer was er geen ontkomen aan.

Op het schoolbord hing een kaart met de ingewanden van de mens. De hulpverleenster wees ernaar en dreunde de gevaren van alcohol op: ‘Als je drinkt is er een vergrote kans op bronchitis, longontsteking en tuberculose. Een maagslijmvliesontsteking kan een maagbloeding veroorzaken, te herkennen aan pikzwarte ontlasting en bloedbraken. Er is verband tussen alcoholgebruik en kanker van de mond, keel, het strottenhoofd en de slokdarm.

Beschadigd leverweefsel kan leiden tot levercirrose, waardoor de lever kleiner wordt. Levercirrose geeft een grotere kans op leverkanker.’ Via de Jellinek kon je Antabus en andere medicijnen krijgen, die de zucht naar alcohol tegengingen. De nette man tijdens het eten: ‘Ach, ik heb een poosje Antabus geslikt maar op een gegeven moment dronk ik er gewoon doorheen. Je krijgt in het begin een kop als een boei en je wordt strontmisselijk, maar daarna valt het wel mee.’

Gecontroleerd drinken

Tijdens een evaluatie zei ik voortaan gecontroleerd te gaan drinken. ‘Gecontroleerd drinken bestaat niet,’ zei de hulpverlener. Sociaal drinken was volgens de Jellinek nog wel mogelijk: twee keer per week vijf glazen pils of wijn. Ik dacht aan vrienden, kennissen en collega’s en vroeg me af waarom het bij dit afkickcentrum niet storm liep. Mijn buurman wilde alleen nog op verjaardagen en tijdens de feestdagen drinken. De groep grinnikte.

We mochten een kunstwerk vervaardigen. Op een tafel in de therapieruimte lagen scharen, waterverf, waskrijt en lijm. ‘Geef iets van jezelf weer in het werk,’ zei een blonde vrouw met een zwaar Duits accent. Ze liep tegen de vijftig, was mollig en droeg een geruite rok en rode laklaarsjes. Uit een stapel tijdschriften knipte ik zo veel mogelijk advertenties voor sterke drank en plakte die op een groot wit stuk papier. De vrouw keek langdurig naar mijn kunstwerk en concludeerde bloedserieus dat ik door drank geobsedeerd was. Alcoholist, alcoholist, dreunde het die nacht door mijn hoofd. Ik reageerde mijn woede af door de volgende morgen de stukken stront in de plee woest weg te borstelen. Jezus, wat konden die alcoholisten schijten, alsof hun ingewanden mee naar buiten kwamen.

Het recht op vluchten

We kregen voorlichting over vluchtgedrag en leerden dat mensen drinken omdat ze de roes zoeken, uit zelfmedelijden, eenzaamheid en faalangst. Drankmisbruik kon ook een manipulatiemiddel zijn om de aandacht van je omgeving te trekken. Je kon ook drinken om het drinken zelf, het gevolg van lichamelijke verslaving. Ik wond mij op en vroeg aan de hulpverlener waarom iemand niet het recht had om in de drank te vluchten. ‘Waarom is het zoeken naar kicks of een roes zo negatief, het leven is al saai genoeg.’ Ik kende bijna geen leuke geheelonthouders. De hulpverlener trok een zuur gezicht. Twee vrienden kwamen tijdens het bezoekuur. Ik was de enige die die avond bezoek kreeg. Ze maakten grappen over de detox en vertelden lachend dat ze na het bezoekuur op mij zouden proosten in café Welling, een notoire alcoholistenkroeg om de hoek. Ik lachte als een boer met kiespijn en wilde weg. Het leek wel of ik na een week Jellinek mijn gevoel voor humor geheel was kwijtgeraakt. Stoppen, stoppen, stoppen, dreunde het almaar door mijn hoofd.

Mooie verpleegsters bestonden alleen in driestuiverromannetjes

Opa kreeg bezoek van zijn kinderen. Ze brachten schone kleren voor hem mee. Een hulpverlener stopte opa onder de douche en even later liep hij in een brandschoon Pakistaans gewaad over de afdeling. Hij leek zijn waardigheid te hebben hervonden en keek ondeugend uit zijn ogen.

Ik had al acht dagen geen ochtenderectie meer gehad en dacht dat dat kwam door de pilletjes die ik na het eten moest slikken. Volgens het personeel van de Jellinek waren het vitaminepillen, maar ik wist zeker dat het libidoremmers waren. In de huisregels werd nadrukkelijk gewaarschuwd tegen seksuele contacten, maar niets en niemand op de detox prikkelde mij. Mooie verpleegsters bestonden alleen in driestuiverromannetjes.

Geen zin om te stoppen

Er kwam een nieuwe groep binnen. Volgens de hulpverleners was de komst van de nieuwe groep een belangrijk moment. ‘Zo zagen jullie er een week geleden ook uit,’ vertelde een hulpverlener opgewekt. Ik voelde mij na acht dagen een veteraan. Een man met een pimpelpaars gezicht en een woeste baard werd door drie groepswerksters uit de lift gesjouwd en in een rolstoel getild. Voor menig dakloze alcoholist was de Jellinek een drooggelegd paradijs: drie maaltijden per dag, een warme douche en een warm bed. Veel cliënten hadden een puinhoop van hun leven gemaakt en waren baan en huis kwijtgeraakt. Alcohol leek de katalysator van alle problemen. Ik prees mij gelukkig dat ik relatief weinig problemen had. ‘Wat niet is kan nog komen,’ zei een hulpverlener bemoedigend.

Een oude Surinamer met een Ajax-petje keek aandachtig toe hoe ik de afwas deed en vroeg of ik personeel was. ‘Nee,’ lachte ik, ‘dit noemen wij corvee en morgen doe jij dit ook.’ Hij keek alsof hij het in Keulen hoorde donderen, en kreeg bijna een insult toen hij hoorde dat hij iedere ochtend om zeven uur moest opstaan in hotel Jellinek. ‘Dat is toch geen tijd, man,’ riep hij verontwaardigd. We kregen voorlichting van twee ex-alcoholisten. Een sigaren rokende vrouw van vijftig vertelde haar levensverhaal. Ze had bijna al haar vitale ingewanden weggezopen en was een medisch wonder. Ooit negen maanden gestopt en daarna weer begonnen; uiteindelijk helemaal gestopt. ‘Drank is een harddrug, een sluipmoordenaar,’ jubelde ze. ‘Gecontroleerd drinken bestaat niet, radicaal stoppen is de enige oplossing.’ Halleluja zuster, dacht ik. Ze waarschuwde dat het minstens een jaar duurde voor je helemaal van je alcoholverslaving af was. Eigenlijk had ik helemaal geen zin meer om te stoppen.

Klinken met karnemelk

Tijdens het dagelijks luchten wandelden we langs het huis van Herman Brood. Herman was thuis en vierde feest. Getverdemme, dacht ik toen ik even later in de Jellinek aan een kopje slappe thee zat te nippen. Ik was baldadig, kreeg zin om op de alarmknoppen naast de bedden en op de toiletten te drukken. Een ruige man op leeftijd: ‘Na de dood van mijn vrouw moest ik ineens zelf gaan koken. Dat viel godverdomme niet mee. Bij de Albert Heijn kocht ik een stapel diepvriesmaaltijden die je in de magnetron mot rotte. Ik snapte alleen niet hoe het werkte, ze liggen nog steeds in de keuken.’ Er volgden sterke verhalen over drank en ik leerde hoe je stiekem moest drinken. Zo lepelde een vertegenwoordiger tijdens het eten in hotels whisky uit een bord en zei dan dat het soep was. Een paar mensen uit de nieuwe groep hadden vaker in de detox gezeten, met de huisregels namen ze het niet zo nauw. Ze drukten koffie achterover zodat ze die ’s avonds laat konden drinken. Er hing een opstandig sfeertje op de afdeling, iedereen praatte over drank. Er werd geklonken met glazen karnemelk en koffiekoppen. ‘Verslavingsgedrag’ heette dat in hulpverlenersjargon.

‘Ik trilde van woede en zei dat dat mij geen ene reet deed en dat het opvoedkundige aspect ervan mij volledig was ontgaan’

Op een dag werd ik tot corveechef benoemd, een hele verantwoordelijkheid. Met een groepswerkster maakte ik een ronde over de afdeling. Ze streek met een vinger over de rand van een kast en vond drie stofmoleculen. Mijn schoenen stonden onder bed en mijn trui hing over de stoel. ‘Die horen in de kast, dat weet je toch,’ zei ze bits. Ik kreeg een berisping. Tot overmaat van ramp vond ze ook nog een bosje schaamhaar in de afvoerput van de douche. Ik vroeg me af hoe schoon het bij die mierenneuker thuis zou zijn. ‘Hoe vond je het om corveeleider te zijn?’ vroeg ze tijdens de evaluatie. Ik trilde van woede en zei dat dat mij geen ene reet deed en dat het opvoedkundige aspect ervan mij volledig was ontgaan.

Een hopeloos geval

We kregen psychomotorische training. De trainer vertelde dat hij president-directeur van een biochemische firma was. Niemand begreep waarover hij het had tot duidelijk werd dat de man over zijn lichaam praatte. Op kousenvoeten deden we concentratieoefeningen met stokken. ‘Luister naar de signalen van je lichaam,’ zei hij, ‘laat de stokken maar lekker vallen.’ We lieten de stokken lekker vallen. Tijdens een meditatieoefening vielen twee cliënten onmiddellijk in slaap en begonnen luid te snurken. Tegen het eind van mijn verblijf voelde ik mij een seniele bejaarde en ik hoopte dat dit mijn eerste en laatste kennismaking met de hulpverlening was. Een psychiater die ik nooit eerder had gezien, vertelde mij in het evaluatiegesprek dat de leiding met de handen in het haar zat. Ze hadden geen moment de indruk gekregen dat ik wilde stoppen met alcoholgebruik. Mijn verslaving zat diep geworteld. Dat had ik zelf ook wel kunnen verzinnen, dacht ik grimmig terwijl ik de prijs van de fluwelen bordeelsluipers van het Limburgs lispelende heerschap tegenover mij schatte.

Twaalf dagen lang had ik op de pijnbank gelegen om uiteindelijk van een geparfumeerde drol met een pagekapsel bevestigd te krijgen dat ik een hopeloos geval was. Stilletjes had ik gehoopt iets meer te weten te komen over het verslavingsmechanisme in de krochten van mijn ziel. ‘Voor dat soort zaken,’ zo hield de Limburger mij voor, ‘moet je bij het riagg zijn en niet bij de Jellinek.’ Volgens de Jellinek lagen zelfmedelijden, eenzaamheid en faalangst ten grondslag aan mijn verslaving. Ik besloot vrolijk verder te drinken en ging meteen naar het beruchte café Welling, met de sporttas vol vuile was nog onder mijn armen.

de ouwe, vieze zondige Tuur

De ouwe, vieze zondige Tuur

 Tot de volgende week, lieverds!