Essay

Het stockholmsyndroom als islamitische bekeringsstrategie

28-01-2016 12:27

Hoe relevant is Arthur Schopenhauer voor de huidige tijd? Dan heb ik het niet over het citaat: “Het ergste moet nog komen,” dat op menig T-shirt prijkt, maar over de esthetica van Schopenhauer. De draai die ik aan diens esthetica geef, is dat ik gelijkenis zie tussen zijn beschrijving van de sublieme ervaring en het stockholmsyndroom. Met die gelijkenis in mijn achterhoofd, analyseer ik de film van de onthoofding van James Foley. Ik kom tot de conclusie dat dreiging van oudsher deel uitmaakt van de islamitische bekeringsstrategie.

De esthetica van Schopenhauer

Om zijn esthetica te begrijpen komen we er niet onderuit iets over Schopenhauers pessimisme te zeggen. Daarin staat de wil centraal. De wil bepaalt onze voorstelling van de wereld. Om tot voorstelling te komen is weliswaar rede nodig, maar de rede kan zich niet onttrekken aan de wil. Een voorbeeld uit eigen ervaring: toen ik als student bij de kassa van de supermarkt constateerde dat een netje sinaasappels niet was afgerekend, zweeg ik daar wijselijk over. Mocht echter een netje sinaasappels zijn afgerekend dat ik niet had ontvangen, dan had ik daar zeker gewag van gemaakt. Mijn belang of mijn wil bepaalt dus hoezeer ik op waarheid gesteld ben, en daarmee hoe ik mijn redelijkheid invul.

Schopenhauer ziet de rede als slaaf van de wil. De wil kan echter nooit permanent bevredigd worden. Als ik een slok bier neem, voel ik me even bevredigd, maar dan gaat mijn hand toch naar de bak met knabbeltjes, of toch weer naar het bier. En mócht ik in de comfortabele omstandigheid komen te verkeren dat aan al mijn wensen voortdurend voldaan wordt, dan zou ik me gaan vervelen. Het is dus niet goed of het deugt niet. Het menselijk lijden is volgens Schopenhauer onontkoombaar op grond van de volgende logica: leven = willen, willen = lijden, dus: leven = lijden. Anders dan het christendom ziet hij dit lijden als volkomen zinloos. Ons bestaan als willende individuen is volkomen zinloos. Hij zegt zelfs: niet te bestaan is beter dan bestaan.

Waarom dan geen zelfmoord? Voor existentialist Albert Camus is dit de ultieme filosofische vraag. Het antwoord van Schopenhauer is dat mensen die zelfmoord plegen de zinloosheid van hun leven en lijden onvoldoende inzien. Wie zelfmoord pleegt, heeft nog te hoge verwachtingen van het leven en verdraagt de discrepantie tussen verwachtingen en werkelijkheid niet. Schopenhauers uitweg is het lijden te stoppen, niet door het leven te stoppen, maar door het willen te stoppen. Hoe het willen stoppen, dat leert zijn esthetica.

Het schone

‘Het schone’ kan ons kortstondig vrijwaren van het willen. Hoe dat zo? Schopenhauer maakt een onderscheid tussen enerzijds het aantrekkelijke of prikkelende en anderzijds het schone. Wat bij het aantrekkelijke geprikkeld wordt, is de wil. Bijvoorbeeld: voor me op tafel staat een smakelijke maaltijd. Het water loopt me al in de mond. Ik krijg zin het op te eten. Of: ik ontwaar een mooie vrouw die zich voor mij uitkleedt. Ik raak er opgewonden van.

Tegenover het aantrekkelijke plaatst Schopenhauer het schone. Bij het schone wordt de wil níét geprikkeld. De wil komt tot rust. Dat is een voorwaarde voor wat hij ‘esthetische contemplatie’ noemt. Als ik in staat van esthetische contemplatie een kunstobject aanschouw, dan zie ik het kunstwerk niet meer in relatie tot mezelf, maar geheel op zichzelf. Door concentratie vergroot mijn aandacht voor het kunstobject en verdwijnt mijn aandacht voor het overige, inclusief mezelf. Schopenhauer zegt dat ik dan enkel spiegel van het kunstobject ben geworden. De indruk ontstaat dat enkel het kunstobject bestaat, zonder ik er nog ben om het waar te nemen. Ik los zogezegd op in de ervaring van het schone. Mijn wil is dan tot rust gekomen.

Bij het lezen van een boek, kan het ook gebeuren dat ik er helemaal in opga. Ik besef dan niet meer waar ik ben, en bemerk pas na het lezen dat ik inmiddels honger heb. Schopenhauer was overigens tegen het afbeelden van voedsel en naakten, niet om morele redenen, maar om de wil zoveel mogelijk tot rust te brengen en zo de esthetische contemplatie te optimaliseren.

Het sublieme

‘Subliem’ is bij Schopenhauer niet zomaar een uitdrukking van enthousiasme of waardering. Het is een technische term met een specifieke betekenis. Anders dan bij het schone is de wil bij het sublieme niet uitgeschakeld. De wil trekt evenwel niet aan maar stoot af. Het sublieme stoot af omdat er iets dreigends van uitgaat.

Bijvoorbeeld: als ik op de rand van de Grand Canyon sta, dan geraak ik niet enkel onder de indruk van de schoonheid van de natuur, maar ook van haar omvang en complexiteit. Ik ervaar die als overweldigend; ik voel mezelf nietig. Tegelijkertijd ervaar ik het als bedreigend om tegenover zoiets groots te staan. Ik voel ontzag. Subliem nu is de combinatie van schoonheid en bedreiging. Hoewel ik bang ben naar beneden te kukelen, doe ik voorzichtig nog een stapje richting de afgrond; dit om mijn sublieme ervaring van de Grand Canyon te intensiveren. De dreiging intensiveert de sublieme ervaring, maar verdwijnt niet met de sublieme ervaring.

De vraag nu is: hoe is het mogelijk te genieten van iets dat ons bedreigd? Dat komt volgens Schopenhauer omdat we in het sublieme de dubbele natuur van ons bewustzijn ervaren. In de dreiging ervaren we onszelf als individu. In de esthetische contemplatie lossen we op als individu. In de combinatie zijn we in staat de dreiging van haar persoonlijke karakter te ontdoen. Daarom zijn we ook in staat dreiging op te zoeken.

Het stockholmsyndroom bezien vanuit Schopenhauer

De combinatie van dreiging en ontzag als ingrediënten van het sublieme doen mij denken aan het zogeheten ‘stockholmsyndroom.’ Het syndroom is bekend van gijzelingen. Het behelst dat de gegijzelde sympathie, in sommige gevallen zelfs verliefdheid, gaat voelen voor de gijzelnemer. Ik zie het als een vorm van opportunisme: een overlevingsmechanisme, maar dan wel een dat gemakkelijk zijn doel voorbijschiet. Het syndroom treedt vooral op als de gijzelnemer de gegijzelde volledig in zijn macht heeft en daardoor genoodzaakt is tevens te zorgen voor diens basisbehoeften. Als de gegijzelde bijvoorbeeld geketend is, valt niet te ontkomen aan hulp bij het eten of hulp bij de ontlasting. De gijzelnemer is dan niet enkel bedreigend maar ook verzorgend en wel in het intieme domein waar de gegijzelde gewoonlijk enkel zichzelf duldt.

Vanwege deze dubbele rol van de gijzelnemer kan zich, vergelijkbaar met de sublieme ervaring, een dubbel bewustzijn ontwikkelen: Enerzijds ervaart de gegijzelde zichzelf in de dreiging als individu. De gijzelnemer beschikt bijvoorbeeld over wapens en kan de gegijzelde te allen tijde doden. Anderzijds heeft de gegijzelde voor de handhaving als individu de gijzelnemer nodig om in basale behoeften als eten drinken en ontlasting te voorzien. Ook kan de gijzelnemer de enige gesprekspartner zijn. Het element van bedreiging nu is bij het stockholmsyndroom niet wezenlijk verschillend als bij de ervaring van het sublieme. Het draagt in beide gevallen bij aan een verhevigde ervaring van de dreiging. In het geval van het stockholmsyndroom staat de gijzelnemer als het ware in de schijnwerper in de ogen van de gegijzelde. Waar de sublieme ervaring echter leidt tot een oplossen van de individualiteit, leidt het stockholmsyndroom tot een versmelten van het individu met de bron van dreiging. Dit omdat er tussen gegijzelde en gijzelnemer een relatie ontstaat, waarin de gegijzelde als individu bestaat.

Het verschil tussen versmelten en oplossen ontstaat doordat bij het stockholmsyndroom naast de afstotende wil ook een aantrekkende wil betrokken is. Bij het sublieme is een dergelijke aantrekkende wil afwezig. Doordat voorzien wordt in basale behoeften is het, hoe tegenstrijdig dat ook klinkt, gewenst dat de gijzelnemer de intieme sfeer van de gegijzelde binnendringt. Omdat de aantrekkende wil van de gegijzelde een rol blijft spelen, zal deze als individu niet volledig oplossen, maar versmelten met de gijzelnemer in de vorm van een intermenselijke relatie. Die relatie kan uitmonden in verliefdheid. Die verliefdheid kan zover gaan dat gegijzelden het opnemen voor de gijzelnemers en zelfs ontlastende verklaringen afleggen tijdens rechtszaken na de gijzeling.

De onthoofdingsfilm van Foley

Met de esthetica van Schopenhauer in mijn achterhoofd, ben ik in de gelegenheid in technische zin naar de ISIS-onthoofdingsfilm van James Foley te kijken. Helemaal onbevangen ben ik natuurlijk niet, want ik weet vooraf al wat gaat gebeuren. Onverwacht is dat de feitelijke worsteling van de beul met Foley eruit is geknipt. Ik neem aan, niet uit respect voor Foley maar uit compassie met de beul: het eindresultaat oogt amateuristisch: als het prutswerk van een onvakkundig slachter.

Vreemd genoeg bekruipt me wat je een sublieme ervaring kunt noemen, juist aan het begin van de film, waar Obama tijdens een persconferentie zijn bezorgdheid over ISIS uitspreekt. Van onthoofdingen door ISIS was toen nog niets bekend. Omdat ik, terwijl ik de film bezie, daar wél van weet kan ik inhoud geven aan de bezorgdheid van Obama. Dit dient zich bij mij aan als een voorgevoel van iets wat onvermijdelijk gaat gebeuren. Het ís natuurlijk geen voorgevoel want ik wéét al wat gaat gebeuren. Ik weet al iets wat Obama ten tijde van de persconferentie nog niet wist. Ik bezie Obama vanuit de positie van iemand die de toekomst al kent – zogezegd vanuit profetisch perspectief.

Ik weet al dat ISIS gaat beschikken over het leven van Foley. Juist omdat ik dat al weet, lijkt de macht van ISIS over het leven van Foley absoluut. Ook bij het voorbeeld van de Grand Canyon als sublieme ervaring was sprake van absolute macht: één stap te ver en de zwaartekracht zou onontkoombaar haar werk doen. In de ISIS-film gaat een ogenschijnlijk absolute macht daadwerkelijk haar vernietigende werk doen. De onthoofding gaat plaatsvinden. Die confrontatie met absolute macht via film, heeft ontegenzeglijk iets uitnodigends: even is het alsof ik in de driver’s seat zit in een voertuig dat door geen macht in de wereld te stoppen is. Even is het alsof ik het ben die over die absolute macht beschik.

Deze illusie van macht verandert mijn perspectief. Als iets onvermijdelijks te gebeuren staat, dan heeft weerstand immers geen enkele zin. Dan kan ik wat onontkoombaar is, maar beter aanvaarden. Dit aanvaarden is meer dan een mistroostig ‘me erbij neerleggen’. Aanvaarden betekent hier dat ik onwillekeurig ga willen wat toch onvermijdelijk is. Van tegenstander word ik onwillekeurig medestander. Mijn wil verandert zogezegd buiten mijn wil om. Dàt is volgens mij de crux van wat in de islam bekering heet. Bekering vindt dus, net zoals verliefdheid bij het stockholmsyndroom, onder dreiging plaats. Je kunt niet zeggen dat de bekering tegen de wil van de bekeerling is, want onder dreiging verandert immers de wil zelf.

Letterlijk betekent ‘islam’ ‘onderwerping’ of ‘overgave.’ Van overgave is sprake als je na een strijd je verlies toegeeft. Maar overgave heeft ook een religieuze betekenis in de zin je toevertrouwen aan een hogere macht. Beide betekenissen spelen een rol: als het met de religieus op te vatten overgave niet zo wil vlotten, dan heeft de islam altijd nog overgave als een meer aardse onderwerping achter de hand. Bekeerd of niet, onderworpen wordt je sowieso. Vanuit veel moeilijker omstandigheden als ik die zijn onthoofdingsfilm bekijkt, gaat ook Foley willen. Naar het schijnt heeft hij ja gezegd tegen de islam. Heeft hij ook ja gezegd tegen zijn eigen executie? Uit te sluiten is het niet. Het zou zomaar eens een voorbeeld van stockholmsyndroom kunnen zijn waarbij opportunisme als overlevingsmechanisme zijn doel volstrekt voorbijschiet. Of sterft Foley in de geruststellende zekerheid dat na de executie het paradijs op hem wacht?

De sublimiteit van de profeet Mohammed

Wie ervaring heeft met geweld, hoeft waarschijnlijk niet uit psychologieboeken te leren, dat geweld niet altijd hoeft te worden toegepast. Dikwijls is het juist effectiever om terughoudend te zijn met geweld. Als krijgsheer had Mohammed ervaring met geweld; zo niet als uitvoerder dan toch als opdrachtgever. Door middel van militaire campagnes werd nog tijdens zijn leven het grootste deel van het Arabisch Schiereiland onder islamitisch bestuur te gebracht. Zijn grote psychologische inzicht heeft hem ongetwijfeld geleerd dat dreiging met geweld kan volstaan om mensen zelfs qua innerlijke overtuiging om te turnen. Onder druk wordt alles vloeibaar.

Dat geldt wellicht eerst en vooral voor de wil. We zagen al dat volgens Schopenhauer zelfs de rede zich niet aan de wil kan onttrekken. Wellicht gaat de wil zelfs aan ons bewustzijn vooraf. Immers, waarvoor zouden we bewustzijn nodig hebben als er niets te willen was? Dan was een schakelkastje tussen input en output voldoende. Bewustzijn en rede zijn te begrijpen als exponent van de wil. Via de wil heb je dus de hele mens in de macht. Toch betekent dat niet dat de wil een soort van Eerste Beweger is; dat er niets is dat vooraf gaat aan de wil. Input en output gaan aan de wil vooraf. Input-outputsystemen kunnen immers ook bestaan zonder wil. Detectie van dreiging, waar in principe geen wil of bewustzijn voor nodig is, gaat ook aan de wil vooraf. Soms leidt dreiging tot een reflex, bijvoorbeeld als een voetganger een auto ontwijkt. Soms sluipt dreiging onbewust ons systeem binnen om pas in tweede instantie in te werken op de bewuste systemen, waartoe ik ook de wil reken. Dat is wat ik bedoel als ik zeg dat dreiging de wil verandert buiten de wil om. Ook is het mogelijk dat dreiging bewust binnenkomt, vervolgens onbewuste systemen infiltreert om via deze omweg de wil te beïnvloeden.

Onder dreiging is een mens geneigd tot toegeven. Dat maakt het voor degene die dreigt, relatief gemakkelijk invulling te geven aan wat toe te geven. Dat geldt des te meer als de dreiging als een absolute, op geen enkele manier te stuiten macht wordt ervaren. Wat Mohammed in zijn tijd doet, is zijn ongetwijfeld grote macht als veldheer, koppelen aan het concept van één absolute goddelijke macht. In zijn hoedanigheid van gezant van God, presenteert hij zich als dé representant van die absolute macht. Zijn constructie heeft een hermetisch karakter: zijn woorden zoals opgetekend in de Koran zijn afkomstig van God, en wie daaraan twijfelt loochent God. Deze zelftoekenning van absolute macht straalt af op Mohammeds rol als veldheer. Omgekeerd is het ook zo dat zijn rol als veldheer zijn rol als religieus leider kracht bijzet. De combinatie maakt dat zijn macht zowel materieel als ideëel onontkoombaar is. Dat zijn macht in beide domeinen bevestigd wordt, draagt ertoe bij dat hij als subliem wordt ervaren. Men vreest hem, men bewondert hem: men heeft ontzag voor hem. Zijn sublimiteit blijkt uit geweld, maar evengoed uit afzien van geweld. Wat hij ook doet, het geldt als door God ingegeven. Immers, hij vertegenwoordigt de éne absolute macht, en het is aan de absolute macht zelf wat met die macht te doen.

De schaduwkant van barmhartigheid

Juist een achtergrond van met geweld, geeft eigenstandig afzien van geweld een aureool van barmhartigheid. Binnen de islam is barmhartigheid niet te begrijpen als mildheid of goedertierenheid pur sang, maar enkel vanuit het besef dat hetgeen God wil, ook anders had kunnen uitvallen. Zowel barmhartigheid als geweld behoren tot wat God zoal wil. Wie enkel barmhartig is, is gewoon slap en dwingt geen respect af. Daarom bestaat er binnen de islam een voorkeur voor krachtige leiders. Barmhartigheid in de zin van de islam kan dus niet zonder dreiging met geweld.

Áls Mohammed zich dan bij gelegenheid barmhartig toont, dan blijft het niet bij de sublieme ervaring van ontzag. Zoals bij het stockholmsyndroom raakt dan ook de aantrekkende wil betrokken. Wie zich bekeert wordt deelgenoot van de bovenliggende partij, met alle privileges van dien, zoals een betere rechtspositie en minder belasting. Ook weet men zich via het enige juiste geloof verbonden met de enige ware God. Het paradijs ligt in het verschiet.

Net als bij de sublieme ervaart de (potentiële) bekeerling in zijn vrees voor Allah zichzelf als individu. Net als bij het stockholmsyndroom leidt de aantrekkende wil er evenwel toe dat het individu niet oplost in die vrees maar ermee versmelt. Net als bij het stockholmsyndroom is het de tweestrijd tussen aantrekkende en afstotende wil waardoor de wil een switch maakt. Dat is geen switch uit weloverwogen eigenbelang maar een switch vanuit het onbewuste, omdat, zoals al beschreven, dreiging via het onbewuste binnendringt. De switch van de wil voelt daardoor als van binnenuit en dus als authentiek. Zo weet Mohammed ‘waar-achtige’ bekeringen te bewerkstelligen. Hij smeedt het ijzer als het heet is van het vuur van dreiging. Het geheim van de smid is evenwel die dreiging net niet de doorslag te laten geven, zodat de bekeerling het laatste stapje zelf zet. Zo hevig als de bekering tot stand komt, zo vurig is het geloof. Wie bekeerd is door middel van dreiging gaat voor de islam door het vuur. Dat is een psychologisch proces dat gelijkenis vertoont met het stockholmsyndroom, gebruikt als bekeringsstrategie.