In het manifest van ‘The feminist club‘, je weet wel, de Amsterdamse groep die politieke partijen langs de feministische meetlat legde, wordt een aantal punten benoemd waarin partijen van elkaar verschillen. In sommige van die punten kon ik me als mens en als kiezer wel vinden, daarom vond ik het ook vreemd dat GroenLinks en DENK in de top-vier stonden. Eén van de grieven was de ongelijkheid wat betreft het lot van de vrouw die zich op de arbeidsmarkt waagt. Maar voordat ik dat punt voor eens voor altijd ga verhelderen (grootse ambities, waarschijnlijk uiteindelijk toch tegen een moedwillig Oost-Indisch doof publiek gericht, maar soit) wil ik opmerken dat het schrijven van een ‘manifest’ zelden een teken is van een goede geestelijke gezondheid.
Na het fenomeen van het glazen plafond een paar jaar te hebben bestudeerd, heb ik bijzonder heuglijk nieuws: het glazen plafond is niet meer. Dat is de enige conclusie die ik kan trekken op basis van de beschikbare data. Toch blijft de ondervertegenwoordiging van vrouwen aan de top van het bedrijfsleven en de politiek een belangrijk agendapunt van de vrouwenemancipatiebeweging, en een veelbesproken onderwerp in de media. Het is een kwestie die verwant is aan salarisongelijkheid (de zogenaamde loonkloof) en andere ongelijkheden die emancipatiegezinde lieden al decennialang bevechten.
Dat laatste vind ik zeer nobel. Het is altijd mooi om te zien dat mensen voor zichzelf en voor elkaar opkomen, maar in het geval van het glazen plafond en salarisongelijkheid bestaat er bij mij een boosaardig vermoeden dat dit gejeremieer wel eens contraproductief zou kunnen werken.
Salarisongelijkheid op basis van sekse en structurele, onrechtvaardige ondervertegenwoordiging als gevolg van seksisme bestaan namelijk niet meer. Misschien klinkt dat bagatelliserend, of gewoon als een krankzinnige uitspraak, maar ik bedoel dit letterlijk. Het bestaat niet. Tenminste niet op de manier waarop door de meesten gedacht wordt dat het bestaat. In de zinsnede ‘zoals gedacht wordt dat het bestaat’ schuilt één van de belangrijkste gedachten die ik u mee wil geven. Dat iets door heel veel mensen gevoeld of gedacht wordt, wil absoluut niet zeggen dat het ook automatisch het geval is.
In het onderstaande artikel neem ik een aantal misverstanden onder de loep. Deze hebben te maken met de dissonantie tussen wat er over het algemeen gedacht wordt en wat daadwerkelijk het geval is. De spil waar dit artikel om draait is het ‘glazen plafond’. In feite is de term namelijk bijzonder treffend: je kunt het niet zien, maar het is er wel. Dat gegeven kan ervoor zorgen dat je denkt dat dat wat je niet kan zien er daarom wel is.
Nadat ik voor de zoveelste keer stuitte op artikelen met titels als Het glazen plafond wordt door ons allen gedragen, Vrouwen in topposities: van het glazen plafond naar een glazen klif, en Women in power still trapped by glass ceiling – EU report, kreeg ik het idee dat er wel eens behoefte zou kunnen zijn aan opheldering. Ikzelf verkeer namelijk sinds geruime tijd in de veronderstelling dat dit probleem is opgelost, iets dat volgens mij reden tot vreugde zou moeten zijn. Waarom denkt dan nu niet iedereen ‘It’s miller time!’? Bestaat dit probleem dan toch eigenlijk wèl?
Het lijkt me in elk geval hoog tijd om voor eens en voor altijd duidelijkheid te scheppen in het fenomeen dat ‘het glazen plafond’ heet. Het is een fenomeen waarin door veel leden van de samenleving wordt geloofd. Over de oorzaak van dit fenomeen is niet iedereen het eens en ook over hoe dit euvel bestreden moet worden verschillen de meningen. Maar dat er structurele, onrechtvaardige ongelijkheid bestaat, daarover lijken de meesten het wel eens te zijn.
Er is echter één klein probleem: het is niet waar. En dat veel mensen denken dat het wel waar is wil niet automatisch zeggen dat het zo is. Vox populi is in dit geval níet vox dei. Dat is precies waarom ik nu een poging ga wagen om de aard van dit fenomeen helder te krijgen. Er zijn al heel wat artikelen gewijd aan het glazen plafond, maar ik heb nog niet echt iets gelezen waarin wordt uitgelegd wat er – naar mijn mening – eigenlijk aan de hand is. Vandaar dat ik nu zelf een zogenaamde duit in het spreekwoordelijke zakje doe.
Dat de top van het bedrijfsleven en de politiek voornamelijk uit mannen bestaat zal ik niet ontkennen. Dat is ook niet te ontkennen, dus dat heeft geen enkele zin. De ondervertegenwoordiging van vrouwen aan ‘de top’ neem ik aan als een gegeven. Deze ondervertegenwoordiging is echter niet het hele verhaal. Er worden namelijk allerlei verschillende verklaringen gegeven voor het gebrek aan vrouwen aan de top: ‘Old boys networks‘, impliciet seksisme, een gebrek aan stimulering voor vrouwen of een vrouwonvriendelijke bedrijfscultuur. Weinigen lijken zich af te vragen of dit gebrek eigenlijk wel zo’n onwenselijk fenomeen is als het lijkt.
Velen van ons zullen het idee hebben dat vrouwen gedurende de hele menselijke geschiedenis aan het kortste eind hebben getrokken, onderdrukt werden, altijd moesten gehoorzamen aan hun man (die volledige autoriteit over ze had) en geen stem hadden in het politieke domein. Eenvoudig gezegd: binnen deze interpretatie van de geschiedenis hadden ‘de mannen’ het voor het zeggen. Het is vanuit deze onder de bevolking vrij breed gedeelde visie op de geschiedenis geen grote sprong om aan te nemen dat het gebrek aan vrouwen aan de top ook een gevolg is van diezelfde historische onderdrukking. Er wordt aangenomen dat de mannen het voor het zeggen hebben binnen de bedrijfstop (en in feite aan de top van welke instelling dan ook), dat ze andere mannen de voorkeur geven boven vrouwen en dat dit de reden is waarom de top zo door mannen wordt gedomineerd. Met ‘top’ bedoel ik de hoogste posities binnen het (internationale) bedrijfsleven, de politiek en alle andere lucratieve carrières die gepaard gaan met het hebben van een hoge sociale status. De implicatie is dat mannen dit bewust of onbewust doen, enkel en alleen omdat ze mannen zijn. De implicatie is ook dat alleen vrouwen de belangen van vrouwen kunnen vertegenwoordigen in de politiek. Best wel een vreemde implicatie.
Dit is wat in de psychologie automatic in-group bias heet. Uit onderzoek gedaan door de faculteit voor vrouwenstudies van Purdue university blijkt dat vrouwen een automatische voorkeur hebben voor andere vrouwen, maar mannen niet voor andere mannen. Sterker nog, mannen zijn sneller geneigd zich aan de kant van vrouwen te scharen. In dit onderzoek kozen, wanneer alleen geslacht van belang was en alle andere omstandigheden gelijk, vrouwen in alle gevallen voor vrouwen, en mannen in driekwart van de gevallen voor vrouwen. Het idee dat in situaties zoals sollicitatieprocedures mannen automatisch andere mannen aannemen omdat het mannen zijn is dus maar deels correct. Mannen nemen vaker mannen aan dan vrouwen, dat is waar, maar dat is omdat er meer mannen beschikbaar zijn dan vrouwen, omdat vrouwen zich minder aangetrokken voelen tot die bepaalde sector. Het is niet zo dat ze mannen aannemen aan omdat ze mannen zijn.
De ‘omdat’ is alleen gebaseerd op een vermoeden, een vermoeden dat door onderzoek wordt weerlegd. Dat de meerderheid van kappers en verpleegkundigen vrouw is wijten we volgens mij ook niet aan impliciet seksisme bij sollicitatieprocedures en een man-onvriendelijke omgeving. Mannen voelen zich minder dan vrouwen aangetrokken tot die beroepen en dus zul je er gemiddeld minder mannen dan vrouwen aantreffen. Er worden hier simpelweg een aantal zaken door elkaar gehaald.
De (emancipatiegezinde) vrouwelijke feministen denken: “Als ik een man was zou ik automatisch een voorkeur hebben voor andere mannen, omdat ik als vrouw een voorkeur voel voor andere vrouwen”. Vervolgens concluderen ze dat mannen dit inderdaad doen door naar de top te kijken en te wijzen op het feit dat de top voor de overgrote meerderheid uit mannen bestaat. Mannen denken echter niet op dezelfde manier na. Ze geven niet de voorkeur aan andere mannen omdat ze mannen zijn. Wat wel heel goed mogelijk is, is dat mannen vaker de top bereiken omdat er meer mannen zijn die de top willen bereiken. Er vanuit gaande dat de mannen en vrouwen die topambities hebben als individuen gemiddeld even competent zijn is het niet meer dan logisch dat we daar per saldo meer mannen dan vrouwen aantreffen.
Maar hoe kan het dan dat we tegelijkertijd vaak horen dat vrouwen juist helemaal niet lief zijn voor andere vrouwen binnen de professionele sfeer, ja dat ze zelfs veel harder zijn tegen andere vrouwen dan mannen tegen vrouwen zouden zijn? Ik denk dat komt omdat die automatische voorkeur veel minder bestaat binnen een professionele setting. De sfeer op weg naar de top en aan de top is niet een een sfeer waarin er voorkeur wordt gegeven aan degenen die we graag mogen. We kiezen degene die ons de meest geschikte keuze lijkt en die onze eigen positie niet bedreigt. Op de werkvloer handelen we anders dan we binnen de informele wereld van de privésfeer doen. De automatische voorkeur voor de eigen groep en de notoire bitcherigheid tussen vrouwen aan de top zijn dus niet tegenstrijdig.
Verder is het voor goed leiderschap in topfuncties van groot belang om jezelf goed te kunnen presenteren als leider. Een lage, kalme stem en zelfverzekerde, imposante lichaamshouding duiden op een hoog testosterongehalte en zijn in onze perceptie gecorreleerd aan emotionele stabiliteit, zelfredzaamheid en betrouwbaarheid zijn; voor de toehoorder allemaal indicatoren dat ze zich in de nabijheid van een competente, betrouwbare leider bevinden. Of de persoon ook daadwerkelijk over al deze karaktereigenschappen beschikt is niet zozeer van belang. Het gaat erom dat de verschijning en de manier waarop de persoon zichzelf presenteert een belangrijke non-verbale communicatieve waarde hebben. En voor vrouwen zal dat moeilijker zijn.
Maar dat is de aard van ‘de top’. De top is niet door van bovenaf in te grijpen zo ‘vrouwvriendelijk’ te maken dat onder leiderschapskwaliteiten niet meer zaken als ‘jezelf kunnen presenteren als een competent leider’ of ‘standvastig achter je principes staan’ vallen. Dit is een fundamentele competentie waarover je moet beschikken, en het hebben van een bepaald psychologisch profiel helpt daarbij. In het opstellen van een persoonlijkheidsprofiel worden in de psychologie primair de Big Five-criteria gehanteerd, namelijk: extraversion, agreeableness, conscientiousness (‘zorgvuldigheid’), neuroticism (‘geestelijke stabiliteit/instabiliteit’) en openness to experience. Deze categorieën zijn weer onderverdeeld in subcategorieën. Extraversie wordt bijvoorbeeld onderverdeeld in dominance/venturesomeness (‘dominantie/stoutmoedigheid’) enerzijds en warmth/affiliation (‘hartelijkheid/verbondenheid’) anderzijds. Mannen en vrouwen scoren gemiddeld gezien nogal verschillend op deze (sub)persoonlijkheidskenmerken.
De term ‘agreeableness‘ laat zich lastig vertalen, maar wil zoveel zeggen als ‘opofferingsgezindheid, prettig en makkelijk zijn in de omgang, zachte zorgzaamheid en conflictvermijdend gedrag’. Vrouwen scoren hierin gemiddeld hoger dan mannen. Wie over dit soort persoonlijkheidskenmerken beschikt zal veel minder geneigd zijn om werk te willen doen waarin conflict, competitie, tomeloze ambitie en nietsontziende werklust de belangrijkste elementen zijn. Mannen scoren gemiddeld lager in agreeableness dan vrouwen en ‘extraversie’ komt verschillend bij mannen en vrouwen naar voren: bij vrouwen meer als warmte en een gerichtheid op verbondenheid (conflictvermijdend gedrag) en bij mannen als botheid, stoutmoedigheid en dominantie (een persoonlijkheidsprofiel waarin conflicten worden uitgevochten, mocht dat nodig zijn). Combineer dat met de andere gemiddelde verschillen in persoonlijkheidskenmerken en je hebt een redelijke hypothese over waarom vrouwen zichzelf minder vaak aan ‘de top’ terugvinden dan mannen. Waarom mannen vaker bouwvakker zijn en vrouwen vaker verpleegkundige. Het ligt simpelweg minde in hun aard.
Kijken we naar een land als Noorwegen dan zien we de meest gesegregeerde arbeidsmarkt ter wereld. Daar waar mensen het meest worden vrijgelaten om hun eigen roeping te volgen, daar kiezen ze en masse voor stereotiepe ‘mannen’- en ‘vrouwenberoepen’. Daarbij, de top van het bedrijfsleven en de top van de politiek bestaan niet met als doel dat iedereen er deel aan kan nemen. Ze zijn er niet met als doelstelling werkverschaffing voor alle lagen van de bevolking. Het is simpelweg niet van belang uit welke laag van de bevolking iemand komt of tot welk geslacht hij of zij behoort, als ‘ie geschikt is dan is ‘ie geschikt.
Iedereen heeft een gelijke kans om het te proberen, maar niet om te slagen. Dat is precies wat ‘gelijke kansen’ betekent. Nederland is een meritocratie en daarin slagen degenen die beschikken over de juiste combinatie van intelligentie, ambitie, geluk en doorzettingsvermogen (en, laten we eerlijk zijn, een flinke dosis narcisme).
Genoeg nu over het plafond. Op naar zijn glazen tegenhanger. Ja daar, onder je hoge hakken (of crocs natuurlijk, not judging).
Morgen kun u deel twee van dit essay lezen.