Niets zo confronterend als zien hoe oud je helden aan het worden zijn. Gisteren bijvoorbeeld, had Robert Duvall zijn laatste verjaardag jonger dan tachtig. Tachtig! En terwijl het futuristische, gevoelsmatig onbereikbare getal 2010 ons allemaal diezelfde richting op trekt, worden we er door de simpele afgerondheid van dit jaar ook nog maar eens aan herinnerd dat de 21ste eeuw al een decennium oud is, en niet alleen aan de duurzaamheid van je favoriete protagonisten trekt, maar ook aan hun carrières. Hun erfenis.
Zo hebben de twee Grootsten van de Nog Levenden al sinds het einde van de jaren ’90 niet meer op niveau gespeeld: Al Pacino liet in 1999 nog tweemaal zien wat hij in huis had als Lowell Bergman in The Insider en als coach Tony D’Amato in Any Given Sunday, Robert De Niro had in 1998 voor het laatst een gedenkwaardige hoofdrol, als Sam in John Frankenheimer’s Ronin (en om heel eerlijk te zijn eigenlijk al een jaar eerder, als spin doctor Conrad Brean in het ondergewaardeerde Wag the Dog).
‘Honestly Al, you just may be the finest actor of our generation – with the possible exception of me.’ – Robert De Niro. Knipogend.
Heat
De twee acteurs, wier paden zo vaak kruisten doordat de één er met een rol van de ander vandoor ging, ze samen (mét Robert Duvall) in hetzelfde memorabele epos te zien waren (Godfather II – 1974), voor het eerst een minstens zo memorabele scène deelden (Heat – 1995), of samen dezelfde kapitale en voor de kijkers fysiek pijnlijke blunder maakten (Righteous Kill – 2008), lijken het spoor bijster te zijn. Natuurlijk zijn ze hun buitensporige talent niet van de één op de andere eeuw verloren. Het zijn de rollen die ze accepteren, de scripts die niets van hen verlangen, de regisseurs die een paar maten te klein zijn voor het geschut waar de heren mee voor de dag kunnen komen.
Nu is het lastig de vruchtbare samenwerking tussen De Niro en Scorsese (zonder twijfel de beste nog levende Amerikaanse regisseur) überhaupt te evenaren, gezien ze met de acht films die ze maakten waarschijnlijk het meeste succesvolle team uit de moderne filmgeschiedenis zijn. En ook Pacino kon zijn kunsten vertonen onder de begeleiding van een aantal van de meest bepalende filmmakers (Coppola, Lumet, De Palma). Maar waren de laatste (hierboven genoemde) krachtmetingen nog onder de bezielende leiding van Oliver Stone, Michael Mann, John Frankenheimer en Barry Levinson, in het afgelopen decennium was het de beurt aan een minder gekwalificeerde groep toneelleiders, die zich eigenlijk geen raad wist met de gelauwerde grootmeesters. Jay ‘Austin Powers’ Roach (Meet the Parents/Meet the Fockers), Harold ‘Ghostbusters’ Ramis (Analyse This & That), Jon ‘astemblief zeg’ Avnet (88 Minutes, Rightheous Crap).
Frankie Machine
Gelukkig is er ook hoop. In het pas begonnen decennium staat er mogelijk een nieuwe opmars voor de deur. Een opmars die opnieuw ingeluid wordt door vermaarde regisseurs die wel inzien dat ze te maken hebben met de karakteracteurs achter Travis Bickle, Frank Serpico, Jake La Motta en Lt. Col. Frank Slade. En die niet van deze filmiconen verwachten dat ze lollig doen in slappe komedies, zichzelf persifleren in pretentieuze drama’s of – nog veel erger – bijgestaan door ‘Fiddy Cent’ (!) het erfgoed van Heat stukslaan. En weer zien we de paden kruisen. Barry Levinson, die de laatste grote rol van De Niro begeleidde (Wag the Dog), regisseert Pacino in het hoogdravende drama You Don’t Know Jack, terwijl Michael Mann, die op zijn beurt Pacino zijn laatste mijlpaal bezorgde (The Insider) met De Niro terugkeert naar het misdaadgenre dat hem zo groot maakte, in Frankie Machine. Een veelbelovend vooruitzicht voor een nieuw tijdperk.