Een tijdje geleden was er een internationale week op de hogeschool waar ik werk. Op het binnenplein was continu een filmpje te zien over zielige mensen in Afrika die smeekten om onze hulp. Dit alles ter promotie van een stichting die studenten naar de Derde Wereld uitzendt om daar ‘goed te doen’. Nuttig?
De hogeschool is in goed gezelschap, want de Nederlandse regering geeft jaarlijks miljarden uit aan de Derde Wereld. Doel is de democratie daar te versterken, het maatschappelijk middenveld op te bouwen en armoede te bestrijden. Nederland behoort relatief tot de grootste donorlanden. Voormalig Kamerlid Arend-Jan Boekestijn schreef hierover het boek De prijs van een slecht geweten waarin hij stelt dat deze hulp op de huidige manier grotendeels weggegooid geld is.
Weggegooid geld
Laten we eerlijk zijn: de VVD is natuurlijk nooit echt een groot voorstander van ontwikkelingshulp geweest. De VVD geeft al dat geld liever aan de belastingbetaler terug, en zegt heel liberaal dat de derde wereld vooral zichzelf maar moet ontwikkelen via de economische weg. Dit is ook de stelling van Boekestijn. Tegen die achtergrond moeten we kritisch zijn over deze poging om de ‘hulpindustrie’ aan te vallen.
Maar toch heeft Boekestijn een punt. Derde wereldlanden zullen niet van arme dictaturen in rijke democratieën veranderen door hulp van buitenaf. De burgers van deze landen zijn veel belangrijker voor de democratische en economische ontwikkeling van hun land dan de westerse hulpindustrie. Het zijn die burgers die hun leiders zullen moeten dwingen hun land democratischer te maken. Dat kan volgens Boekestijn nauwelijks van buitenaf worden gestimuleerd, en de geschiedenis leert dat hij gelijk heeft. Hulp werkt vaak niet of is contraproductief. Linda Polman schreef dat laatste al eerder in haar boek De krisiskaravaan.
In een tijd waarin de regering 35 miljard moet bezuinigen, zou je denken dat Boekestijn’s ideeën met gejuich worden ontvangen, maar dat is niet zo. Critici als Boekestijn krijgen het verwijt ‘er geen verstand van te hebben’. Hoe komt het toch dat kritische pleidooien voor minder hulp nauwelijks serieus worden genomen? Het filmpje op de hogeschool leidt ons naar een antwoord: de publieke perceptie van ontwikkelingshulp is totaal anders dan de rauwe werkelijkheid.
Publieke perceptie
In de publieke perceptie is hulp iets moois: jonge idealisten gaan naar Afrika om de mensen daar te helpen: ze delen voedsel uit om hongerige magen te voeden van arme stumperds die lang op de komst van de hulp hebben zitten wachten. Als hun honger is gestild, gaan de idealisten aan de slag met structurele oplossingen: ze bouwen een schooltje, een waterput of ze gaan de bewoners leren hoe ze het land moeten bewerken. De idealisten gaan na een tijdje naar huis, en de voorheen arme Afrikanen zwaaien hen enthousiast uit op het vliegveld en hopen dat er snel weer nieuwe weldoeners komen.
Maar Boekestijn haalt ons uit die droom: ontwikkelingshulp is vaker het kille storten van geld naar corrupte regimes, die dan plechtig beloven het geld goed uit te geven. Dat is vervolgens niet te controleren en vaak komt het geld verkeerd terecht. Het verstevigt zelfs de positie van veel corrupte regeringen. Voorstanders van hulp roepen graag dat deze kritiek ongeïnformeerd is, maar het zou beter zijn als ze eens met een tegenboek komen over hoe hulp dictators verdreef.
Zolang die tegenargumenten er niet zijn, is de kans groot dat we slechts hulp geven omdat Nederlanders daar een ‘lekker gevoel’ aan overhouden.
Dr. Chris Aalberts is docent en onderzoeker politieke communicatie (www.chrisaalberts.nl).