Al tientallen jaren kampen onderwijssystemen in de Westerse wereld met hetzelfde probleem. Generaties onderzoekers bogen zich de afgelopen decennia over de vraag hoe het mogelijk is dat leerlingen uit lagere sociale milieus gemiddeld genomen slechter presteren in het onderwijs, te lage vervolgopleidingen kiezen, slechtere banen krijgen en minder gaan verdienen dan leerlingen uit hogere sociale milieus. Zo concludeerde vermaard Frans socioloog Pierre Bourdieu reeds in 1972 dat kinderen uit hogere sociale kringen vaak een rijkere culturele opvoeding genieten, waarin meer ruimte is voor literatuur, musea en andere intellectuele stimulansen dan hun collega’s uit lager gelegen regionen van de samenleving.
De Amerikaanse wetenschapper Melvin L. Kohn beargumenteerde in 1977 dat ouders met een hoger opleidingsniveau in de opvoeding van hun kinderen meer gericht zijn op zelfbepaling en minder op gehoorzaamheid, wat het intellectuele ontwikkelingsniveau van kinderen zou verhogen. Echter, het beantwoorden van de vraag hoe de leerachterstand van de scholieren in kwestie effectief bestreden kan worden, is door niemand aangedurfd. Tot nu. Nu hebben we namelijk te maken met René Kneyber.
Scholierensalaris
Al jaren is het onder-de-maat scoren van leerlingen en studenten uit lagere sociaal-economische milieus een belangrijk agendapunt voor de Nederlandse Onderwijsraad (zie pagina 37 van dit adviesrapport (PDF) uit 2005) en Maria van der Hoeven, toentertijd minister van OCW, oordeelde in een Kabinetsreactie (PDF) uit datzelfde jaar dat ‘[afkomst] uit lage sociaal-economische milieus [bijzonder bepalend is] voor de schoolprestaties’. Een werkende oplossing van het probleem werd echter nooit gevonden. Kneyber, daarentegen, oppert het plan over te stappen op een Amerikaans systeem: het betalen van goed presterende leerlingen. Het invoeren van het scholierensalaris.
Leerlingen op de loonlijst
Leerlingen betalen om beter hun best te doen op school, het plan lijkt erg eenvoudig: haalt een leerling een tien op zijn rapport, krijgt hij 40 euro. Een negen wordt beloond met 30 euro en zo tel je verder tot de zes, die één euro oplevert. Kneyber redeneert dat dit systeem een school omgerekend minder geld zal kosten dan het opzetten van leerwegondersteunend onderwijs of studiebegeleiding. Waterdicht systeem, probleem opgelost. Geld lost namelijk alle problemen op, daar zijn we collectief al een tijdje achter.
IQ-discriminatie
In zijn betoog hekelt Kneyber de zesjescultuur die in ons land heerst: het gevoel dat we niet harder hoeven te werken dan nodig is. Als voorstander van het scholierensalaris, gaat Kneyber zelfs zo ver dat hij vindt dat ‘[scholen] door middel van dit beloningsmechanisme [kunnen laten zien] dat een zes geen noemenswaardige prestatie is.’ Met deze keiharde, resultaatgerichte stelling gaat Kneyber lelijk de fout in. Waar de zesjescultuur een verzonnen ‘kwaal’ is, bestaan er ook wetenschappelijk erkende redenen dat leerlingen niet boven de zes uit komen (denk aan dyslexie en dyscalculie). Leerlingen met ‘n dergelijk studiemankement zouden, als het aan Kneyber ligt, extra gestraft worden: drie tot vijf keer harder moeten werken voor een zes dan een klasgenoot voor een zeven of een acht en toch de financiële bonus mislopen! Als klap op de vuurpijl, mogen ze lijdzaam toekijken hoe hun harde werk gedecimeerd wordt tot een ‘[niet] noemenswaardige prestatie’. Een beloning waar ze blij mee zullen zijn. Harde werkers moet je in deze de-excellerende samenleving vooral niet stimuleren. Nee, de luie leerling, de geldwerker, die moeten we hebben. Daar draait het land tenslotte op.
Pamperen
Kneyber blijkt naadloos in het al jaren bekritiseerde systeem van het ‘pamperen’ van leerlingen te passen: school moet leuk zijn en die tere kinderzieltjes moeten vooral niet te hard aangepakt worden. In plaats van straffen, zouden we eens wat meer moeten belonen op school! Dat de opkomst van de zesjescultuur hand in hand is gegaan met de opkomst van het pamperen, moeten we maar niet te zwaar aan tillen. Wordt de roep om lik-op-stukbeleid richting leerlingen harder, pampert Kneyber er graag nog even op los: laten we leerlingen geld geven om hun best te doen op school! We kopen ze gewoon! Geld, daarvan krijgen ze plezier in leren! Net zoals die vakkenvuller in de plaatselijke supermarkt enorm veel plezier heeft in zijn werk, dankzij zijn salaris! Die “innerlijke bron van motivatie” die het geld volgens Kneyber zal aanboren, heeft dan natuurlijk niets met die nieuwe mp3-speler of laptop die de leerling na de les kan kopen, maar met het geluk van het leren. Met het invoeren van deze nieuwe maatregel, zullen de leerlingen ‘echt iets hebben om hun best voor te doen’. Geld als benodigde stimulans van intellectuele verrijking. Ja, daar ga je ver mee komen!
Averechtse effecten
Overigens lijkt het sowieso geen goed idee Amerikaanse creaties waarin monetaire beloningen met onderwijs gecombineerd worden over te nemen; in Californië voerde men ooit een bonus van $25.000 in voor docenten wier klassen in een schooljaar de sterkste vooruitgang boekten. Het resultaat laat zich raden: de leraren manipuleerden cijfers en toetsen, teneinde de bonus op te strijken. Dit voorbeeld wordt door econoom Steven D. Levitt, in zijn boek Freakonomics, gebruikt om aan te tonen dat financiële beloningen en onderwijs niet samengaan en op de lange termijn slechts averechtse effecten sorteren.
Het zijn initiatieven zoals Kneyber’s scholierensalaris die de door hem zo gevreesde zesjescultuur een geheel nieuwe invulling zullen geven. Berekendheid zal het onderwijs regeren. Hoe behaal je, zonder teveel moeite, hoge cijfers? Je gaat onder je niveau werken. Een middelmatige, slecht gemotiveerde HAVO-leerling, zal het als muziek in de oren klinken dat die ene euro die hij met zijn zes voor geschiedenis binnenhaalt, op het VMBO omgezet kan worden in 30 euro voor de acht die hij met dezelfde inspanning kan behalen. De zesjescultuur verdwijnt, maar het is maar de vraag of de samenleving daadwerkelijk een hoger intelligentieniveau zal bereiken. Een averechts effect waar René Kneyber, blijkens zijn artikel, waarschijnlijk geen rekening mee heeft gehouden.
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van René Veenstra’s proefschrift (volledige versie, PDF) ‘Leerlingen – klassen – scholen: Prestaties en vorderingen van leerlingen in het voortgezet onderwijs’. Ondanks het feit dat hij van niets weet, dank ik hem voor de verschafte situatieschets en de bronnen. Jasper Roos is bereikbaar via twitter.