In het regeerakkoord staat dat Rutte en Verhagen van zins zijn de Eerste en Tweede Kamer een flinke kop kleiner te maken. Zo’n claim doet het natuurlijk erg goed bij de ontevreden kiezer; als hullie daar in Den Haag er niet in slagen onze problemen op te lossen, waarom hebben we er dan zoveel van? Maar is dit politiek-inhoudelijk nu een goed idee?
Is een parlement goed wanneer ze snel en zonder zeuren besluiten neemt? Nee. Sterker nog, een van de bekendste nadelen van een democratie is dat besluitvorming traag gaat, omdat er zoveel verschillende belangen bij betrokken moeten worden. Voor echt snelle besluitvorming moet je of in Noord-Korea, of in het bedrijfsleven zijn, waar één leider de keuzes maakt, orders geeft en de rest er achteraan hobbelt.
Efficiënte besluitvorming
Snelle besluitvorming is niet per se efficiëntere besluitvorming. Besluitvorming wordt namelijk ook beter wanneer er meer informatie beschikbaar is over de aard en oorzaak van het probleem, en wanneer er meer draagvlak is voor de uiteindelijk gekozen richting. Die betere beslissingen en meer draagvlak krijg je als je parlement groter wordt: de kiesdrempel wordt daardoor lager, zodat een partij minder stemmen nodig heeft om tenminste één zetel te kunnen bemachtigen. Met meer diversiteit in je parlement heb je meer verschillende invalshoeken in elk debat en zijn meer groepen gehoord als het besluit eenmaal genomen is. Een groter parlement betekent dus betere beslissingen en meer draagvlak, in ruil voor wat minder snelheid.
De optimale balans
Natuurlijk wil geen enkele democratie zó traag zijn dat er helemaal geen besluit meer genomen wordt. Als parlement wil je dus een optimale balans vinden tussen snelheid enerzijds en kwaliteit en draagvlak anderzijds. Maar hoe vind je die balans? Een maatstaf is de regel die gehanteerd wordt door de verkiezingsexperts van het ACE Project . Voor de optimale grootte van een parlement hebben ze een wiskundige formule opgesteld. De theoretische rechtvaardiging van hun formule is deze: een parlementslid moet een optimale balans vinden tussen het aantal communicatiekanalen met medeparlementariërs en het aantal communicatiekanalen met de eigen, actieve bevolking. De actieve bevolking is daarbij gedefinieerd als de gehele geletterde beroepsbevolking, omdat dat degenen zijn van wie je kan verwachten dat ze betrokken (kunnen) zijn bij de politiek. Die twee getallen, het aantal communicatiekanalen met collega’s en burgers, kun je vrij simpel wiskundig uitdrukken. Met wat middelbare-school wiskunde komen ze dan op de volgende formule:
P = (2 * Pa)1/3
Dus: de optimale grootte P is gelijk aan de derdemachtswortel van tweemaal de actieve bevolking (Pa). Ze voegen er wel aan toe dat je de uitkomst ruim moet nemen: een bandbreedte van twee keer zo groot of twee keer zo klein lijkt in de praktijk ook nog werkbaar.
Van 150 naar 100 zetels
Laten we deze formule los op de Nederlandse bevolking, dan komen we op een ideaal aantal zetels voor het Nederlandse parlement van… 279. Daar zitten we met onze huidige honderd-en-vijftig zetels al een heel eind onder, ook al vallen we nog wel in de bandbreedte, die als ondergrens nu 139,5 zou hebben. Met honderd zetels komen we daar echter een heel eind onder uit. Deze uitkomst zegt daadwerkelijk iets: dit getal vertelt ons iets over de ideale balans tussen snelheid van besluitvorming enerzijds, en kwaliteit en draagvlak anderzijds.
Mochten Rutte en Verhagen dit er met hulp van Wilders, en met hulp van de volgende Kamer, doorheen krijgen, dan kunnen we heel wat snellere besluitvorming verwachten. Tegelijkertijd is de kans een stuk groter dat besluiten veel minder goed doordacht zijn, een hapsnap karakter hebben en op geen enkele wijze rekening houden met het draagvlak dat de plannen hebben ‘in het land’. En daarmee is het een slecht, ondoordacht en ondemocratisch idee van dit kabinet.
Daniël Schut is kaartenmaker bij De Argumentenfabriek en werkt freelance als adviseur politiek debat via Polethecon.