Afgelopen woensdag verscheen op DeJaap een artikel van NRC-columnist Bas Heijne. Daarin verdedigt hij het bestaansrecht van kunst met een grote K door te stellen dat de overheersende emotie waar de Nederlandse kunstwereld mee te maken heeft een vorm van ‘kunsthaat’ is. Zijn conclusie, in zijn woorden, is dat een kunstvijandige samenleving een gevaar voor zichzelf is omdat zo’n samenleving niet voorbij de eigen horizon durft te kijken, maar enkel eenduidigheid nastreeft. Dat is een helder en verdedigbaar argument. Maar het mes snijdt aan twee kanten en ‘kunsthaat’ is een schromelijke overdrijving. Met een grote O.
“Lang niet alle kunst is goed”, schrijft Heijne, “maar er moet nu eenmaal altijd veel slechte kunst gemaakt worden om tot goede kunst te komen.” Dat is waar. Kunst is niet per definitie vanaf de creatie kunst en wordt ook niet per se onmiddellijk als kunst (h)erkend. Zie Vincent van Gogh, die tijdens zijn leven in armoede slechts één schilderij verkocht. Vandaag de dag staat zijn Portret van Dokter Gachet echter met 82,5 miljoen dollar in de top tien van duurste schilderijen ooit geveild. Kunst zit bovendien in de beleving van de aanschouwer. Waar opera voor de een het summum van emotionele verhalenvertelling is, zal een ander zich eerder laten waterboarden door Amerikaanse geheim agenten dan dat hij of zij zich vrijwillig aan De Parelvissers van Bizet zal laten blootstellen, om zelf ook maar een overdrijving in te bouwen – quid pro quo.
TROS Muziekfeest
In de titel van zijn stuk vraagt Heijne zich af waarom de elite haar kunst niet gegund wordt. De reden is volgens hem dat kunst momenteel afkerige emoties oproept. Dat is niet waar. Zoals de elite het gepeupel haar TROS Muziekfeest en bijbehorende (varianten op) Frans Bauer gunt (toch?), gunt het gepeupel de elitaire bovenklasse haar Van Goghs, haar klassieke concerten en haar expressieve dans – terwijl aan weerszijden af een toe opgelucht geconstateerd wordt dat men niet gedwongen bij elkaar over de heg hoeft mee te kijken. Neerbuigendheid bestaat aan beide kanten van die heg, maar dat gaat eerder met humor dan met haat gepaard.
Het is dus niet de kunst zelf die afkeer wekt. De afkeer ontstaat vanwege de reacties uit de kunstwereld op het afsluiten van de collectieve honingpot. Dat wekt boosheid (‘haat’ is zo’n groot woord), omdat van een beetje afknijpen heel kunst creërend Nederland begint te gillen als een varken dat zonder verdoving gecastreerd wordt, waarbij de formule ‘hoe marginaler de toegevoegde artistieke waarde, hoe hoger het gekrijs’ van toepassing lijkt te zijn.
Uitkeringsvoorwaarde
Laten we eerlijk zijn. Iedereen die tot een gemiddelde hbo kunstopleiding wordt toegelaten, vindt elke door hem of haar tegen een stuk papier gegooide kwast al kunst. Om vervolgens vier jaar later met een diploma, doch werkloos (of als tekenleraar) aan de rest van zijn of haar leven te kunnen beginnen. Niet zelden begint dat leven op de stoep van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK), waar een diploma in het kunstonderwijs letterlijk als eerste uitekeringsvoorwaarde genoemd wordt. Met andere woorden: iedere piekharige, moeilijke bril dragende en op afgetrapte All Stars lopende koekwaus die creatief is met kurk en satéprikkers, mag zijn hand ophouden bij het Rijk. Daar wringt de schoen en ontstaat er een aversie jegens het hooghartige gekerm van degenen die zich ‘kunstenaar’ noemen – lieden die zichzelf niet voor niets ‘ruimdenkend’ vinden, zeg maar.
Maar er moet nu eenmaal altijd veel slechte kunst gemaakt worden om tot goede kunst te komen, toch?
Dat is nog steeds waar. Dat wil echter niet zeggen dat je daarom iedereen die pretendeert kunst te maken naar hartelust gratis satéprikkers en kurk moet laten bestellen op kosten van degenen die wél de eigen broek ophouden om en passant iets wezenlijks aan de maatschappij bij te dragen. Echte kunst wordt niet ‘echter’ als er maar zo veel mogelijk rotzooi tegenover gezet wordt. Met andere woorden: een Oscarwaardige film is geen Oscarwaardige film omdat er ook goedkope amateurporno in de schappen van de videotheek ligt. Echt talent wordt altijd herkend en erkend. De ene keer onmiddellijk (zoals, oh ironie, bij moderne, non-elitaire kunst als het grafittiwerk van Banksy), de andere keer moet de maker eerst jong, ziek en berooid sterven, zoals in het geval van Van Gogh.
Echte kunst wordt heus door niemand oprecht ‘gehaat’ en kan bovendien, zoals Heijne zelf gelukkig ook constateert, ‘heus wel wat bezuinigingen aan’. Maar zolang de kunstwereld daar zelf niet van overtuigd is, is zij zelf net zo goed degene die niet voorbij de eigen horizon durft te kijken om te zien wat voor manieren er nog meer bestaan om van een mens een mens te maken.
Zo’n wereld is, lijkt me, een gevaar voor zichzelf.
Bart Nijman vindt Rembrandt een intrigerende schilder, maar schrijft persoonlijk de grote K liever toe aan moderne architectuur en twintigste-eeuwse muziek. Daarnaast was hij op de basisschool nog behoorlijk handig met kurk en satéprikkers, maar vonden zijn ouders die kunstuitingen de moeite van het aanmoedigen niet waard, waardoor het resultaat decennia geleden al bij het vuilnis belandde en hij uitgedaagd werd om andere talenten te ontwikkelen.