Inmiddels zijn de meeste uitslagen van de Amerikaanse midterm elections bekend en begint de rook van het slagveld op te trekken. Zoals verwacht heeft president Obama een gevoelige nederlaag geleden maar toch zal hij met een licht positief gevoel naar de uitslag kijken.
Om te beginnen is het verlies voor de Democraten minder erg dan het had kunnen zijn. Hoewel de partij het gouverneurschap, zeg maar de regionale presidenten, van een aantal belangrijke staten (Ohio, Florida, Pennsylvania) lijkt te zijn verloren en ook de meerderheid in het Huis van Afgevaardigden, lijkt de partij wel de grootste te blijven in de Senaat. Bovendien heeft de ultraconservatieve Tea Party Movement de deksel redelijk op de neus gekregen.
Een maand geleden schreef deze auteur in dit artikel al dat de strijd van een aantal Republikeinse kandidaten vooral zou gaan om dominantie binnen die partij; is de ultraconservatieve Tea Party Movement een aantrekkelijk alternatief in verkiezingen? Ik gaf toen aan dat de races van Carl Paladino (New York), Christine O’Donnell (Delaware), Joe Miller (Alaska) en Sharron Angle (Nevada) een goede indicatie zouden zijn en wat blijkt, ze hebben allen (vrij ruim) verloren. Voor Sarah Palin, die dong naar de positie van vicepresident aan de hand van John McCain twee jaar geleden en die als moeder van de Tea Party Movement een logische presidentskandidate zou zijn over twee jaar, moet deze uitslag een klap zijn en een streep door de rekening.
Voor Amerika breken moeilijker tijden aan. Democraten en Republikeinen zullen, nog meer dan de laatste twee jaar al het geval was, rollend met elkaar over straat gaan en alles doen om elkaars initiatieven te dwarsbomen. Democraten krijgen weinig door het Huis van Afgevaardigden terwijl Republikeinen zullen worstelen met een vijandige Senaat en Witte Huis. Juist nu actie nodig is, zal stilstand het gevolg van de uitslag worden en daar schiet alleen Jon Stewart wat mee op.