Weer spreekt een VVDer zich expliciet uit voor het einde van het gedoogbeleid in coffeeshops. Niet om eindelijk over te gaan tot volledige legalisatie, maar om softdrugs weer geheel te verbieden. Dit maal is het de nieuwbakken burgemeester van Maastricht Onno Hoes, die liefst het einde van het Nederlandse gedoogbeleid zou zien. Kortzichtige symboolpolitiek lijkt het handelsmerk te worden van wat zichzelf ooit liberaal noemde.
Aanleiding voor de nieuwe aandacht voor softdrugsproblematiek, is de woedende drugsoorlog in het zuiden van Nederland. Recente bedreigingen en beschietingen hebben minister Opstelten en enkele burgemeesters al doen inzien dat het tijd wordt voor een wietpas. Met het verdwijnen van drugstoeristen zouden namelijk alle problemen verholpen worden.
Vraag en aanbod
De eerste denkfout die al deze VVDers maken, is dat vraag door aanbod gestuurd wordt, en niet andersom. Als we het aanbod van drugs beperken, met wietpassen of door het sluiten van coffeeshops, dan stoppen mensen vanzelf met het gebruiken van drugs, zo lijkt het idee. De werkelijkheid is natuurlijk anders. Overal ter wereld gebruiken mensen drugs. Ondanks alle strenge verboden, blijkt jaarlijks dat ongeveer een kwart van alle volwassen Europeanen cannabis gebruikt (heeft). Sluiting van coffeeshops, of uitsluiting van buitenlanders uit coffeeshops, zal vooral betekenen dat de problemen zich verplaatsen. Beleid in grote steden verplaatst het probleem naar omliggende dorpen en andere steden. Een algeheel verbod verplaatst het probleem naar de straat. Het lijkt erg onwaarschijnlijk dat een toerist die bereid is honderden kilometers te rijden om aan wiet te komen, niet nog een paar kilometer verder rijdt om een wietpas te omzeilen, even onwaarschijnlijk als het idee dat mensen gewoon zouden besluiten te stoppen.
Bovendien zit er uiteraard geen enkel verband tussen drugstoerisme, het grote probleem dat met een wietpas opgelost moet worden, en de ‘drugsoorlog’ waarin huizen beschoten en burgemeesters bedreigd worden. Een Belg of een Tsjech die naar Nederland komt om braaf drugs te halen in een coffeeshop, beschiet geen huizen. Dat gebeurt door de georganiseerde misdaad, die nog altijd miljoenen verdient via zwarte circuits buiten de coffeeshop om.
Legalisatie
Daarin zit dan ook de werkelijk oplossing en zoveel is al sinds de jaren negentig duidelijk. Een van de eerste voornemens van Paars I was om niet alleen de verkoop van softdrugs wettelijk te regelen, maar ook de teelt en de inkoop. Legalisatie dus, aan de voordeur en de achterdeur. Zolang het telen verboden is, zal een coffeeshophouder zich met criminelen moeten inlaten om aan zijn voorraad te komen. Daarom bestrijden georganiseerde bendes elkaar die proberen de teelt van cannabis te controleren. Zodra de teelt legaal is, en coffeeshophouders moeten verantwoorden waar ze hun voorraad gekocht hebben, is dat probleem verholpen. Helaas zwichtte premier Kok onder internationale druk, maar de juistheid van die oplossing staat nog steeds overeind.
Ook het laatste veelgenoemde bezwaar tegen softdrugs wordt daarmee aangepakt. Tegenstanders van het huidige beleid, voeren vaak aan dat softdrugs de laatste jaren zoveel sterker zijn geworden, zoveel hogere concentraties werkzame stoffen bevatten. Dit is ongetwijfeld waar. De manier om dat tegen te gaan, is door controle uit te oefenen op de teelt van cannabis. Zoals een boer in de glastuinbouw ook gecontroleerd wordt op de kwaliteit van zijn producten en bijvoorbeeld de chemicaliën die hij gebruikt, zo kan dat ook bij een legale wietteler. Alleen zolang de teelt in schuren en op zolders moet gebeuren buiten het oog van de politie, is controle op kwaliteit nooit mogelijk. Het klinkt leuk, zo’n wietpas of een blowverbod. Helaas lossen beiden niets op.
Adriaan Andringa werd ooit door de Haya van Someren Stichting, het VVD-opleidingsinstituut, getraind als cursusleider en overweegt weer eens een cursus liberalisme aan te gaan bieden.