Doodgaan is gedoe. Het ruikt, het maakt nare geluiden (hoewel – tip! – de doodsreutel met een reispleistertje achter de oren ook zo weer verstomt) en het vlekt. ‘Alles bij elkaar is het een morsig gebeuren,’ noteerde de Amerikaanse arts Sherwin Nuland in zijn bestseller How we die. Waardig overlijden? Mocht u willen. Als door een verzwakte bloedcirculatie uw gezicht lelijk invalt, de ontreddering de kop op steekt en de stoelgang nog voor uw ziel het lichaam verlaat, dan raakt de ars moriendi (de kunst van het sterven) nogal op de achtergrond. Er zijn mensen die ogen en oren gesloten houden voor de ontluisterende componenten van het sterfbed. De meeste mensen. Er zijn ook lieden die al in paniek raken van de gedachte dat ze aan de dood moeten denken. De thanatofoben. Als Boudewijn de Groot op de autoradio Verdronken vlinder zingt, liggen zij bij het volgende refrein ondersteboven in de berm.
Ik heb geen rijbewijs.
Op een ijskoud perron honoreerde ik onlangs de oproep van een uitvaartverzekeraar om eens stil te staan bij de dood. Ik had trek (“Je zeurde vroeger altijd al om eten,” zegt mijn moeder) en piekerde over een van de eerste signalen van een naderend sterven: de onmogelijkheid om te slikken. Dat werd nog wat. Maar ik dacht aan de verkeerde vreselijke zaken. De verzekeraar wilde dat ik me bezighield met iets dat onvoorstelbaar veel akeliger was dan mijn eigen overlijden. Mijn eigen uitvaart. Daarover moest ik me werkelijk zorgen maken.
Uitvaartleugens
De beste leugens worden verteld met een overtuiging die er niet om liegt. We zouden de makers van televisieseries kunnen verwijten dat ze de natuurlijke dood te vaak verbeelden als een comfortabel akkefietje. Een kuchje, een duidelijk gearticuleerde afscheidszin, de heldere ogen vallen dicht en het hoofd rolt opzij. Dat was het dan. Maar noem dat esthetisch bedrog. De échte verlakkerij volgt in het reclameblok. Daarin figureren de Dela’s en de Monuta’s van deze wereld met de additionele boodschap dat het gedoe pas na uw dood begint. Dan moet er begraven of gecremeerd worden. En hemeltjelief, dat is een enorme rompslomp. Met niet zoveel woorden krijgt u voor de voeten geworpen dat u een ellendige egoïst bent als u uw nabestaanden daarmee opzadelt. U moet uw verantwoordelijkheid nemen en liefst nog uw naasten ontzorgen. Lees: voor luttele euro’s premie per maand neemt u hen alles uit handen. Geen besognes over de lastige administratieve afhandeling van uw overlijden. En, fijn, de kist is ook geregeld.
Die kist is vermoedelijk het razendpopulaire prul (spaanplaat en folie met houtopdruk, zuigt zich in de bodem onmiddellijk vol met vocht) uit de fabriekshallen van de Unigra (60.000 kisten per jaar) of de Bogra (“Meneer, het halve land ligt in onze kist”). Productiekosten: vijf tientjes. De kans is groot dat u er, met die ondoorzichtige maandpremie, uiteindelijk het tienvoudige of zelfs meer voor hebt betaald. Voor dat bedrag hadden uw nabestaanden een mooi handgemaakt exemplaar kunnen uitzoeken in een particulier kistenfabriekje. Maar ja, u wilde ze zonodig ontzorgen. Dus mochten ze ook al niet naar het gemeentehuis voor die ene wettelijk verplichte administratieve handeling: de aangifte van overlijden. Een mooie symbolische daad is het, die in de brochures van de verzekeraars vaak is opgesplitst in drie à vier grote administratieve handelingen. Vanzelfsprekend veel te belastend voor de achterblijvers!
Enfin. Rompslomp? Och, als u omringd bent door naasten die zich aan het einde van de rit liever niet inspannen voor uw laatste gang. En dan nog. “Het stelt organisatorisch allemaal niet zoveel voor,” verklapte een ervaren uitvaartbegeleidster me. “Eigenlijk is zo’n uitvaart weinig werk, niet veel meer dan een familiereünie organiseren.”
De mythe van de waardige dood
De mens is als de dood voor de dood, constateerde neurobioloog Dick Swaab deze zomer tijdens zijn afscheidsrede als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Dat kun je, betoogde hij, ‘alleen maar veranderen door goede voorlichting over de laatste fase van je leven, lang voor de laatste fase. Een soort uitburgeringscursus, als voorbereiding op de dood’. Een cursus lijkt me overdreven, een bijspijkeruurtje moet voldoen. Heldere les: de waardige dood is een mythe. Wie sterft mag ‘de beker van geestelijk lijden en lichamelijke pijn vaak tot de bodem toe ledigen’ (nogmaals de woorden van Sherwin Nuland). Waarna het hoofdstuk Gedoe kan worden afgesloten. Over onze uitvaart moeten we ons vooral niet structureel onzeker laten maken. Kunnen onze naasten het? Natuurlijk kunnen ze het.
Journalist en schrijver Jacques Koch werd ooit opgeleid tot anatomisch odontoloog, militair specialist op het gebied van de gebitsidentificatie. Dit jaar zette hij zijn tanden in een allesomvattend boek over de reis naar gene zijde. Zijn ‘Doodgaan’, een praktische leidraad voor iedereen die doodgaat, verscheen bij uitgeverij Van Duuren (ISBN 9789059404588) en is nu tijdelijk gratis als PDF te downloaden.