Soms krijg je een boek in handen waar je op het eerste gezicht geen raad mee weet, maar… er is die zin, dat beeld, dat personage waardoor je toch verder leest. Soms laat het boek je dan niet meer los.
In het debuut van Jeroen van Rooij is het de fascinerende eerste zin: ‘Het duurt een jaar om een dag te maken.’ Ook de plot boeit, door een authenticiteit als van Grote Verhalen over goden en helden en over de eerste dagen.
‘Waarom zou er pas na miljarden jaren leven zijn komen? Waarom pas miljoenen jaren later mensen? Waarom zouden die mensen er nog eens miljoenen jaren over hebben gedaan om de dagen van elkaar te leren onderscheiden?’
Maar de mensen verbruiken die zo zorgvuldig gemaakte jaren te achteloos en vooral te snel. De bufferzone raakt leeg want het duurt nu eenmaal een jaar om een dag te maken.
De gezondene blijkt in de loop van het boek een oplossing te weten, hij gaat op zoek naar ‘de man zonder geheugen’ om hem leeg te zuigen en met deze grondstof nieuwe mensen te maken. Mensen zonder geheugen die daardoor elke dag als nieuw ervaren zodat er maar één dag nodig is die eindeloos herhaald kan worden.
De achteloze mensen hebben namen als Lisel, Micha en Jonas. Ze gaan van feest naar feest, dansen, slikken pillen, drinken en geven zich over aan de opzwepende emoties van de muziek. Om erbij te horen. Omdat anders de wanhoop en de zinloosheid toeslaan. Dat is prachtig beschreven en overtuigend neergezet. Met name doordat er ook personages zijn die waarschuwen, die anders zijn, die er niet bij horen en door hun bestaan de wereld confronteren met een gruwelijke toekomst. De tweeling die half uit een mens, half uit een wolf bestaat, een meisje dat uit de vuilnisbak eet en als een kat over de schutting springt, een jongetje als een aap in een boom, een kind dat rennend op handen en voeten een auto bij kan houden.
Vooralsnog luistert er niemand naar deze levende waarschuwingen. De wolf wordt weggejaagd, het huis wordt, met zijn moeder er nog in, in brand gestoken, de menselijke helft van de tweeling wordt weggegeven aan een sekte die kinderen martelt en misbruikt.
Gelukkig komt de wolf zijn menselijke tweelingbroer bevrijden, zodat deze eenzame jongen opgroeit als een wolvenkind. Als een nieuwe kleine Victor.
Als een rode draad loopt de zoektocht van de gezondene door het boek. Per taxi zwerft hij door de stad op zoek naar de man zonder geheugen. Tot hij het meisje ontmoet dat alle verhalen kent. De gezondene zuigt haar leeg, laat haar levenloos achter. In een dolle dodemansrit langs dorpen en door bossen vindt hij uiteindelijk het huis waar de man zonder geheugen in dagboek na het andere vult met steeds dezelfde gedachte: eindelijk bewust wakker. Een gedachte die onmiddellijk vervliegt, doorgestreept moet worden en opnieuw opgeschreven. De wolvenjongen helpt met het doorstrepen, samen vinden ze hierin een zekere rust en veiligheid.
De ontknoping komt bij de lezer hard aan. De taxichauffeur, Lisel en Jonas maken een brandstapel voor de lijken van de man zonder geheugen en van Micha die beiden in het tumult het leven hebben gelaten.
Jonas gaat terug naar de feesten met een soort wanhoop die voor zijn hele generatie lijkt te gelden, Lisel neemt afstand.
‘Moeten we ons zorgen maken?’ vraagt de vader van Jonas. ‘Misschien wel,’ zegt Lisel.
Voor de lezer is zij het enige sprankje hoop.
In mijn ogen zijn recensenten die het hele boek gaan navertellen, bezig met een overbodige klus. Maar in het geval vanDe eerste hond in de ruimte was het noodzakelijk om eerst de verhaallijn te reconstrueren. Waarom?
In de eerste plaats door het enorme aantal van maar liefst zeven hoofdpersonen en een verteller die zich rechtstreeks tot de lezer richt en daarmee ook een personage is.
In de tweede plaats doordat elk personage steeds maar een klein stukje van zijn verhaal vertelt en dan ook nog vanuit een ik-perspectief, waardoor er soms op één pagina al twee ik-figuren aan het woord zijn.
Dat deed mij denken aan niemand minder dan Daniel Kehlmann, die inRoem eenzelfde soort vorm hanteert. Maar waar inDe eerste hond in de ruimtedit probleem wordt aangepakt met alsmaar wisselende lettertypen tot je er duizelig en kribbig van wordt, kiest Kehlman voor lange verhalen vanuit steeds nieuwe personages. Zijn vorm drijft puur op het inhoudelijke verband.
Zo’n verband is bij Van Rooij zeker aanwezig. Daar meer op vertrouwen, zou de vorm minder krampachtig hebben gemaakt.
Ik denk dat een boek van de kwaliteit vanDe eerste hond in de ruimte, met zijn prachtige beelden en zijn trefzekere stijl, niet had moeten blijven steken in een puzzel voor de gevorderde lezer.
Ik heb meer begrip gekregen voor een generatie, voor hun feesten, voor hun muziek. En vooral heb ik prachtige beelden gekregen om over na te denken en van te genieten. De huiver van opwinding waarmee ik als kind als eerste een besneeuwd veld betrad, wordt overal in dit boek opgeroepen. Het is de opwinding en huiver van de wolvenjongen als hij eindelijk een naam – Laika – krijgt van de eerste en enige die hem echt ziet. De naam van de eerste hond in de ruimte.
Uitgever: | Prometheus |
Pagina’s: | 187 |
Prijs: | 17.95 |
ISBN: | 978 90 446 1482 4 |
Jaar: | 2010 |