‘Jaren geleden woonde ik in een verwaarloosd huis in het hart van een dennenbos, omringd door stilte die grensde aan absoluutheid […].’ Jeroen Brouwers opent zijn grote roman De Zondvloed met deze zin, en verwijst ernaar in het recentere ‘oerboek’ In het midden van de reis door mijn leven. Niet alleen veel van zijn personages, maar ook Brouwers zelf woonde in ‘stiltegebieden’ als Exel en Rijmenam. Thans is hij gevestigd in het Vlaamse gehucht Zutendaal. Daar is hij omringd door de geesten van schrijvers-zelfmoordenaars waarmee hij zich solidair voelt. Daar drinkt hij ‘sloten jenever’ om de altijddurende angst te bezweren. Daar is hij weg van de mensen die in het gunstigste geval weerzin bij hem oproepen. Zijn boodschap: Raak me niet aan. Blijf weg van mij. Maar het allerbelangrijkste: daar schrijft hij aan een groot oeuvre. Er zijn maar weinig kunstenaars zo gecommitteerd aan het kunstenaarschap als hij, Jeroen Brouwers: schrijver. Hij is zijn schrijven en de totaliteit van zijn grootse oeuvre. Na het overlijden van Mulisch rees de vraag: wie is de grootste nog levende schrijver van Nederland? Arnon Grunberg? Nee. Jeroen Brouwers. Met voorsprong.
‘Laat ik mij toch haasten.’
‘Dat dit alles door mij moet worden genoteerd en beschreven, of ik zou niet hebben geleefd.’
Aldus de naamloze ik, of een ander literair alter ego van Brouwers in zo ongeveer elk schrijven. Leven zelf is niet genoeg. Er moet wat van gemaakt worden. Iets blijvends, bijvoorbeeld een leven van papier, om de kunstenaar aan de vergetelheid te ontrukken. In het proza van Brouwers is deze strijd met het niets bijna tastbaar. Er zijn altijd de golven die dreigen zijn voetstappen uit te wissen, en de wind die al dat beschreven papier zomaar weg kan voeren. Als Brouwers niet kan schrijven is het alsof hij niet bestaat. En daarom schrijft hij, veel en dwangmatig, met de hand, als noeste arbeid. In verkrottende boswoningen, tussen schimmel en kou, rokend, – ‘Terwijl hij schept en lijdt, troost een schrijver zich met kettingroken’ – , drinkend, voor een appel en een ei. Notitieschriften vol. Het liefst vierentwintig uur per dag. Omdat hij het zo leuk vindt? Nee. Omdat hij nu eenmaal niet anders kan. Het resultaat daarvan is anno 2011 een kolossaal oeuvre waaraan geen enkele Nederlandse schrijver kan tippen. Maar wat wil het lot? Gemankeerde verhaaltjesbakkers worden rijk en beroemd met hun schrijfseltjes. Omdat die zo vlot, grappig en herkenbaar zijn. De toegewijde kunstenaar daarentegen, moet het doen met een fooi van zijn uitgeverij en subsidie uit het Fonds der Letteren. Niet zelden liggen er weer exemplaren van Brouwers’ werk bij de bekende ramsjfirma, waarop uiteraard, evenals op bibliotheken ‘een bom gegooid moet worden.’ Die verramsjing en miskenning zijn geheel onterecht. Jeroen Brouwers verdient een lauwerkrans, veel vrouwen; meisjes ‘zo mooi als de dood’ die hem zoete druiven voeren en wassen in jenever. En geld, veel geld, zodat hij eens op stand kan wonen in de stilte.
Liefde. Dood. Literatuur
In Brouwers’ oeuvre hangt alles met alles samen. Spiegels, klokken, stilte, vliegen: niets is niet geladen met betekenis. En niets wordt niet herhaald in een ander geschrift. De drie even grote als abstracte thema’s die zijn werk domineren zijn de Liefde (en de onmogelijkheid daarvan, vooral in een burgerlijke relatie), de Dood (met het risico in de vergetelheid te raken) en de Literatuur (als heilige manier om daaraan te ontsnappen.). Nee, een vrolijk schrijver is Brouwers niet, en ook al wordt alle droevigheid soms zo zwaar wordt aangezet dat je bijna moet lachen, zijn werk is zo goed als humorloos. Het begon in 1964 met de verhalenbundel Het mes op de keel. (Een bundel die Brouwers overigens verfoeit. Hij beschouwt zelf Joris Ockeloen en het wachten, verschenen in 1967, als zijn eigenlijke debuut.) Inmiddels is hij vele romans, verhalen, essays, polemieken, pamfletten, autobiografische geschriften en losse prozanotities verder. Alleen aan poëzie doet hij niet. Wie kennis wil maken met zijn werk kan het beste beginnen aan de Indië-romans, een trilogie die bestaat uit Bezonken rood, Het verzonkene en De zondvloed. Het is het onbetwiste hoogtepunt uit zijn werk waarin het autobiografische wordt verheven tot kunst. Het behandelt de zowel paradijselijke als traumatische tijd in Nederlands-Indië, de kostschooltijd tussen de geschifte paters, als zijn leven als schrijver; vast in huwelijken die al even hard aan het verkrotten zijn als zijn latere boswoningen. Het Brouweriaans universum wordt bevolkt door beelden, herinneringen, symbolen, gedachten. Er gebeurt veel in de verbeelding van de personages, maar suspense in de traditionele zin ontbreekt volledig. Het is puur karakterproza.
Vorm
Vorm en taal staan op de voorgrond. Het eerste wat aan Brouwers’ proza opvalt is de dictie. Wie Brouwers zorgvuldig leest weet zich op sleeptouw meegenomen: zijn taal is ritme. Ik ken geen enkele andere pennenvoerder die zijn woorden zo zorgvuldig kiest en plaats. Het is het type proza dat voorgedragen wil worden. Dat kiezen en plaatsen doet Brouwers overigens niet uit speelsigheid, maar hij beschouwt het als een heilige plicht, want literatuur is een serieuze, volwassen zaak. Literatuur is Grote Kunst en slordigheid een doodzonde. De wanhoop van het zwoegen hoort er nu eenmaal bij. Maar zwoegen zal hij. Wee de schrijver die daar te licht over denkt. Zijn taalgebruik wordt dikwijls omschreven als ‘barok’, maar die term is misleidend, zeker als die pejoratief bedoeld is. Zijn taal is niet gekunsteld of louter decoratief. Eerder verzorgd en rijk, zonder dat die daardoor archaïsch of stram wordt. Maar waarom omschrijven als je Brouwers gewoon zelf kan lezen?
Van Brouwers’ uitgeverij Atlas hebben wij enkele weggeefexemplaren gekregen van de in 2010 verschenen titel De jaargetijden. Het bevat de romans Winterlicht, Zomervlucht en de twee verhalen ‘Voorjaarsmoeheid’ en ‘Warme herfst.’ Stuur een mailtje naar de redactie (dejaapnlatgmailpuntcom) met je adres, o.v.v. Jeroen Brouwers en wie weet ontvang je een exemplaar.
Volgende week deel 2: Jeroen Brouwers. De polemieken.