“Mevrouw, kunt u mij misschien helpen? Mijn moeder weet niet dat ik hier ben en ik moet echt naar huis. Ze zal het eten al wel klaar hebben en ik mag niet te laat komen.” In de stem van de vraagster klinkt paniek door. Op deze vroege maandagmorgen staat ze met haar jas al in haar handen voor mij. Op haar trui zitten vlekken en het tasje dat ze op de balie van de receptie heeft gezet, puilt uit. Ik zie oude foto’s, talloze zakdoekjes, een rol pepermunt en drie boeken zitten. “Echt mevrouw, u moét me helpen. Mijn moeder wordt kwaad als ik te laat ben.” Haar blik is angstig. De vrouw is gisteren 93 jaar geworden.
“Tijd bestaat niet. Het is een schepping van de geest. Het heden heeft geen betekenis.” Zo begint professor Maarten van Buuren zijn lezing over ‘tijd’ in het bomvolle Utrechts Academiegebouw. Wie bij de uitgang van het gebouw naar boven kijkt ziet de klok van de Domkerk. Het is acht uur. Althans dat lijkt het in ieder geval te zijn.
De ziel schept tijd
Van Buuren heeft er duidelijk plezier in een lezing te geven over een begrip dat niet meer of minder is dan een dimensie van de geest. De ziel schept de tijd, aldus kerkvader Augustinus (354-430 n. Chr.), die in zijn beroemde boek Confessiones worstelt met het tijdsbegrip. Hij stelt dat er alleen een heden is, waarbinnen drie tijden bestaan: het verleden, heden en de toekomst. Tijd is een distentio animi. Een uitgestrektheid van de geest die bij de mens ontstaat door herinneringen aan het verleden, de aanschouwing van het heden en de verwachtingen voor de toekomst.
De twintigste-eeuwse filosoof Husserl borduurt verder op Augustinus. De grondlegger van de fenomenologie meent dat tijd een bewustzijnsverschijnsel is. Dat bewustzijn is intentioneel. Een soort actieradius waarbij de mens terugreikt naar het verleden en vooruitreikt naar de toekomst. Het heden is hiermee een uitrekking van het nu.
Flexibele geest
In het verzorgingstehuis waar ik gedurende mijn eerste studiejaren een bijbaan had, leek het vol te zitten met mensen wier geest nog slechts uitstrekte tot het verleden. Het heden bestond uit de herinnering aan wat geweest was. Ze leefden in een schemergebied tussen het kristalheldere verleden en een nu dat ze niet meer begrepen. De verwarring werd compleet wanneer een vreemde man in een wit uniform zei dat er ‘straks’ gegeten ging worden. Want wat was straks? En wie was die rare vent? Wat moest hij van hen? Hier was iets niet pluis. Hoog tijd om maar eens op te stappen. Ze hadden geen idee waarheen. Want waar waren ze in vredesnaam? Vast in hun herinneringen was de verleden tijd heden en toekomst geworden. Er werd wat afgelopen in de lange gangen van het huis. Sommige ouderen met hun jas al aan. De bestemming? Naar dat wat al geweest is graag. En wel direct.
Bovenstaande bewijst dat het tijdsbegrip van Augustinus en Husserl een flexibele geest vereist. Een geest die moeiteloos de deuren naar het verleden en de toekomst kan openen. Wanneer Van Buuren dit zegt, moet ik terugdenken aan de 93-jarige dame die op die maandag zo wanhopig voor mij stond. De scharnieren van haar geest terminaal aangetast door de roest. Ze begon te huilen en snikkend biechtte ze op dat ze de weg kwijt was. “Dat geeft niets mevrouw,” stelde ik haar gerust. “Maar mijn moeder dan?” vroeg ze me. Ik twijfelde. Moest ik haar nog verdrietiger maken door te zeggen dat die al lang dood was? Ik besloot de deur naar het heden niet te openen. “Uw moeder weet dat u hier bent vandaag. Wij koken voor u. Geen zorgen.” En de vrouw liep opgelucht weg.
Dit is deel 1 van een zesdelige serie waarin Mijke Pol het wetenschapsfilosofisch studium generale (openbaar toegankelijk) van de Universiteit Utrecht over ‘tijd’ behandelt. Meer informatie over het programma vind je hier.