Jeroen Brouwers (2/4): de zelfmoordessays

19-02-2011 12:00

Het oeuvre van de romancier Jeroen Brouwers mag dan radicaal egocentrisch zijn, in zijn essays verdiept hij zich het liefst in de tragische levensgeschiedenissen van de ander: de schrijver-zelfmoordenaar. Brouwers als suïcidoloog: “Ik wil het wel op mij nemen, de geschiedenissen van al dezen te schrijven, mijn toon is die van solidariteit.” Het resultaat daarvan is het prachtige en ongeëvenaard doorwrochte De laatste deur. Essays over zelfmoord in de Nederlandstalige letteren (1983). De geschiedenissen van buitenlandse scribenten die de hand aan zichzelf hebben geslagen worden bezongen in De zwarte zon. Essays over zelfmoord en literatuur in de twintigste eeuw (1999). Jeroen Brouwers en De Dood: een vruchtbare samenwerking.

De essayist Jeroen Brouwers is bovenal goed geïnformeerd. Als hij op het leven van een auteur duikt, kan je ervan op aan dat geen detail hem zal ontsnappen. Hij schrijft derhalve geen ‘aardige stukjes’, maar essays die zorgvuldig zijn gecomponeerd na jarenlang onderzoek. Als Brouwers over een schrijver schrijft kent hij zijn werken, zijn brieven, zijn dagboeken, uitspraken uit interviews en opmerkingen van collega-schrijvers over de betreffende zelfdoder, eventueel aangevuld met markante anekdotes (enkele schrijvers-zelfmoordenaars heeft hij persoonlijk gekend.). En dat allemaal achterhaald ver voordat het internet zulk onderzoekswerk stukken makkelijker maakte. Opvallend daarbij: de door Brouwers opgeschreven levens- en doodsgeschiedenissen ziet hij als onderdeel van zijn autobiografie, die dan ook verweven zijn met zijn eigen oeuvre, zoals bijvoorbeeld in Zonder Trommels en Trompetten uit 1973.

Duiding
In De laatste deur worden meer dan twintig van dat soort levens besproken. ‘Dat soort’: levens die eindigen aan de galg, op het plaveisel of in het water, met een pistoolschot of met gebruikmaking van barbituraten en grote hoeveelheden alcohol. Ter beëindiging van het leven omdat het ondraaglijk bleek. Omdat de schrijver zich er niet mee wist te verzoenen. Brouwers probeert antwoord te geven op de waaromvraag: waarom heeft deze schrijver besloten zichzelf in het niets te storten? En: zijn er eventueel aanwijzingen te vinden in het oeuvre van de schrijver? Veel van de behandelde auteurs zijn nagenoeg onbekend voor het grote publiek. Op uitzonderingen na, zoals Menno ter Braak, Jotie ’t Hooft, Jan Arends, Klaus Mann, Sylvia Plath, Virginia Woolf, Enest Hemingway. Overigens noemt hij de laatste drie slechts terloops. Meestal behandelt hij de margeschrijvers; miskend, nauwelijks opgemerkt en allang vergeten.  Onbekenden als Osamu Dazai, Frans Babylon of  Gerth Schreiner. Als Brouwers ze duidt, doet hij dat meer literair-filosofisch dan psychologisch. Aan psychiaters heeft hij sowieso een hekel, al helemaal omdat zelfmoordenaars niet zelden ‘ziek’ worden genoemd door die beroepsgroep. Brouwers is er van overtuigd dat veel mensen uit het leven stappen omdat ze, rationeel en bij zinnen, de balans hebben opgemaakt, en dat daaruit bleek dat die negatief uitkwam. Onder de streep: ontgoocheling en smart.

Filosofie
Brouwers laat het niet na ook grote collega suïcidologen aan te halen, zoals bijvoorbeeld Al Avarez en zijn studie The Savage God (1972). Uiteraard komt ook Camus aan bod die in zijn De mythe van Sysyfus (1942) stelde: “Er bestaat maar een werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord. Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden, is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie.” De Brit Alvarez gaf als voornaamste reden voor de zelfmoord van schrijvers de mislukking: “Zelfmoord is het beste alternatief als men geen groot kunstenaar kan worden.” Uiteraard blijft ook het (religieuze) taboe op zelfmoord niet onbesproken. Waarvan Brouwers zegt: “Oordeel liever niet.” Zoals te verwachten was treedt hij naar voren als een zelfmoordapologeet, die uit eigen ervaring maar al te goed weet hoe bepaalde karakters kunnen lijden aan het leven en aan zichzelf. Zelf troost Brouwers zich hoogstens met de gedachte er uit te kunnen stappen, de laatste deur te kunnen nemen, maar overgaan tot zelfdoding zal hij nooit. Daarvoor moet er nog teveel geschreven worden.

Pikzwart
De zelfmoordessays van Jeroen Brouwers bevredigen veel meer dan een ‘morbide’ fascinatie voor de zelfverkozen dood. Wat hij doet met zichzelf: het ego opblazen tot een kunstwerk, doet hij hier voor anderen om ze te eren als kunstbroeders. Hij ontrukt de verwoeste levens alsnog aan de vergetelheid. Hij zit zijn ‘personages’ dicht op de huid en schetst hun laatste momenten. Veel essays laten zich lezen als opzetten voor korte romans of verhalen waarin de protagonist onvermijdelijk sterven zal. Geen lezer zal ontkennen dat elk essay een werkje van pure ambacht is.

Zoals het grote kunst betaamt is dit boek niet geschreven om de lezer te vermaken of vrolijk te stemmen. De levens van al diegenen die Brouwers ‘verzonkenen’ noemt zijn pikzwart, ellendig en weergalmen derhalve vooral wanhoop en doodsverlangen. Dat laat de lezer niet onberoerd.

Nota bene: Naast de twee besproken titels zijn van Brouwers’ hand aangaande zelfmoord ook nog verschenen Twee verwoeste levens (1993), Adolf, Eva & De Dood (1995) en De versierde Dood (1995).