Vandaag wordt Arnon Grunberg veertig jaar. Om het te vieren heeft de schrijver een luxe hotel afgehuurd in Salta, in het noordwesten van Argentinië. De Nederlandse delegatie bestaat uit ongeveer 55 personen. Zij ontvingen een uitnodiging in de stijl van een rouwkaart. De Nederlandse gasten moeten ruim een etmaal heen en een etmaal terug reizen om het feest te kunnen bijwonen. Het zal het gevoel van exclusiviteit ongetwijfeld versterken, en het format past helemaal bij het excentrieke imago dat Grunberg zich heeft aangemeten. Ook zijn personages hebben vaak een voorkeur voor vliegreizen en limousines, champagne en Italiaanse Gewürztraminer, en leiden levens die zich grotendeels afspelen in hotels en restaurants.
Sinds zijn debuut op 23-jarige leeftijd was Grunberg voor ons het jonge talent op eenzame hoogte. Nog steeds steekt hij met kop en schouders boven de rest uit, maar nu hij de middelbare leeftijd heeft bereikt, kunnen we hem moeilijk blijven zien als het boegbeeld van een nieuwe generatie. Met zijn rouwkaart geeft de schrijver aan dat veertig worden wat hem betreft gelijk staat aan sterven. Vanzelf rijst dan de vraag welke jongelingen op dit moment de grote beloften vormen van de Nederlandse literatuur.
Vervolgens blijft het stil. De namen die zich aandienen zijn in het beste geval die van middelmatige schrijvers. Niemand met proza dat van de pagina’s spat met het natuurlijke overwicht van het onontkoombare talent. Geen enkele experimenteerdrift. Brave jongetjes en meisjes die romans schrijven à la de boeken van Nooteboom en Haasse die ze op de middelbare school moesten lezen. Schrijvers geboren in 1980, die hun verhalen situeren in de jaren vijftig.
Vandaag breken de middeleeuwen weer aan voor de Nederlandse literatuur, in afwachting van een nieuw talent dat opstaat – en wie weet hoe lang dat nog kan duren. Tot die tijd zullen we het moeten doen met een rijpe Grunberg.
Dit artikel verscheen eerder op Torpedomagazine.nl.