In een interessante reactie op mijn kritiek op zijn stuk concludeert Jelle Menges dat ik me vooral beperk tot een wat simpele electorale analyse – terwijl we politiek toch vanuit idealen zouden moeten bedrijven. Nou geloof ik heel erg in idealen, vooral in links-progressieve, en ik vind dat Menges mijn verhaal iets te gemakkelijk wegzet als een cynisch electoraal sommetje. Ik meende zelf dat ik een punt maakte over sociaal draagvlak voor bepaalde standpunten en dat punt maakte ik natuurlijk primair omdat ik zelf in die standpunten geloof, en omdat ik vind dat er weinig reden is om standpunten waarin je gelooft te verkwanselen omdat ze losgezongen zouden zijn van de sociale (en electorale) werkelijkheid als dat niet eens zo is. Kortom: ik vind niet dat ‘we’ als linkse partijen te ver zijn doorgeschoten op de progressieve as, en ik waan mij in het gezelschap van een flink deel van het electoraat. Maar laat ik dan, om Menges gerust te stellen, ook een wat inhoudelijkere reactie geven op zijn betoog.
Volgens Menges zit Nederland in een ‘nationale identiteitscrisis’. Ik ben het natuurlijk volledig met Menges eens dat er wat aan de hand is in Nederland. Er is nadrukkelijke en luidruchtige onvrede over politiek en overheid, en er is, althans bij sommigen, een onmiskenbaar nationalistisch réveil dat in de recente vaderlandse geschiedenis zijn weerga niet kent – wegens het begrijpelijke taboe dat er sinds de oorlog op rustte. Nederland zoekt, zo zou men wellicht enigszins romantisch kunnen denken, naar een verhaal, voor heden, verleden, en vooral toekomst. Vandaar: historische canon. Vandaar: nationaal historisch museum. Vandaar: Trots op Nederland. Vandaar: de terugkeer van Oranje Blanje Bleu aan het Binnenhof. Maar heeft Menges gelijk? Is er daadwerkelijk sprake van een ‘nationale identiteitscrisis’, en zo ja, betekent dat dan ook dat we, zoals Menges betoogt, dat sociaaldemocraten terug zouden moeten keren tot de ‘nationale gedachte’ van Wiardi Beckman en de bescherming van bepaalde ‘basale gemeenschappelijke kernwaarden’ tot politiek hoofdthema zouden moeten maken?
Universele waarden
Ik ben geneigd beide vragen met ‘nee’ te beantwoorden. Om misverstanden te voorkomen: natuurlijk moet iedere zichzelf respecterend burger en moet dús iedere zichzelf respecterende politieke partij pal staan voor basale nationale universele (!!) waarden als vrijheid, gelijkheid en broederschap, en voor zover dat kán optreden tegen discriminatie, uitsluiting en groepsdwang. Maar wat dat betreft hebben we het in Nederland lang zo slecht nog niet getroffen. Er is momenteel maar één politieke beweging die een aantal van onze ‘verlichte’ kernwaarden openlijk lijkt te willen verkwanselen en dat is de PVV. Maar dat is het punt niet. Het punt is, ten eerste, dat ik vermoed dat heel veel van die sociaal-culturele onvrede in Nederland – niets te maken heeft met een nationale identiteitscrisis en, ten tweede, dat als politici een ‘nationale gedachte’ of ‘nationale waarden’ zouden omarmen om de onvrede aan te pakken ze zichzelf én de kiezer knollen voor citroenen zouden verkopen.
Want wat speelt er in Nederland op terreinen waar de politiek écht een verschil kan maken? Er is erg veel te doen om veiligheid, criminaliteit en de oververtegenwoordiging van bepaalde allochtone bevolkingsgroepen in bepaalde statistieken. Hoe los je dat op? Primair: preventie en handhaving, en voor wie dat niet werkt: sanctie gecombineerd met recidivepreventie. Niemand vindt nog (hoop ik) dat we klootzakjes kapot moeten knuffelen, en volgens mij is er weinig discussie over wat al dan niet strafbaar zou moeten zijn, wel over hoe zwaar je straft en hoe je vervolgens met gestraften omgaat, maar is dat een kwestie van nationale identiteit? Er is ook veel zorg om de zorg, om het onderwijs, maar ook daar speelt zoiets theoretisch als een ‘nationale gedachte’ nauwelijks een rol. Het gaat daar uiteindelijk toch vooral om geld. Inkomensverdeling en belasting – hypotheekrenteaftrek: idem. Milieu, klimaat en de toekomst van onze samenleving op de langere termijn: zeer belangrijke en zeer ideologisch getinte vraagstukken, maar niet vanuit een nationale gedachte. Politiek gaat, uiteraard, om idealen, en wordt door vrijwel alle betrokkenen bedreven vanuit een bepaald idealisme, maar het gaat wel vooral om het inzetten van die idealen bij het nemen van zeer praktische beslissingen over wat wel en niet mag, en hoeveel geld wel of niet waarheen gesluisd zal worden. Dat is waar politiek om gaat – óók voor Henk en Ingrid. Politiek gaat niet over wie wie wel of geen handje geeft. Politiek gaat niet over wie welk lichaamsdeel met welk kledingstuk bedekt. Politiek gaat niet – en moet niet gaan – over wie welk boek uit welk jaar nul op zijn nachtkastje heeft liggen. Politiek gaat zeker niet over ‘het benoemen van de identiteit van een natie’. Dat lijkt me eerder een taak van de maatschappij zelf, voorzover er nog zoiets bestaat als ‘de identiteit van een natie’.
Doodlopende weg
Want daarin schuilt uiteindelijk wat mij betreft de grootste zwakte van Menges betoog: Menges neemt een idee uit de jaren dertig van de twintigste eeuw en plakt dat – húp! – zo op het politieke bedrijf van tachtig jaar later. De tijden zijn veranderd. Nederland is veranderd. Misschien was Nederland in de jaren dertig een echte ‘natiestaat’, nu is het vooral een ‘staat’. Natie en staat vallen allang niet meer samen, en zullen ook nooit meer samenvallen. Die tijd is simpelweg geweest. Voorbij. Verkwanseld, zo u wil, door de door (rechtse) vrijemarktverlangens gedreven globalisering van de late twintigste eeuw. Dan kun je proberen jezelf voor de gek te houden door op zoek te gaan naar een soort ‘nationale gedachte’, maar dan hou je je vast aan een idee dat dateert uit lang vervlogen tijden. In de postnationale wereld van de eenentwintigste eeuw hebben nationale gedachten weinig te brengen – behalve, wellicht, verwarring – zoals we in Nederland momenteel zien. Aan politici de taak om goed te luisteren – daarover zijn Menges en ik het uiteraard eens – en vervolgens door de verwarring heen te prikken en de onvrede te gebruiken als inspiratiebron voor goed sociaal-economisch en sociaal-cultureel beleid – en de expliciete, uitdrukkelijke opdracht niet als makke schapen achter alle uitingen van onvrede te lopen. Want dat is een doodlopende weg. Ogen open houden, en bij je idealen blijven.
Miko Flohr reageert met bovenstaande artikel op Jelle Menges, die reageerde op een eerder artikel van Miko Flohr, waarin Miko Flohr reageerde op een artikel van Jelle Menges in De Volkskrant.