Moon, hoofdpersoon in Roedel van Annemarie Bleeker, krijgt de vraag voorgelegd wat haar verhaal is. ‘Ik heb geen verhaal,’ antwoordt ze. Niet waar, weet je als lezer, want wáár ben je anders al 139 bladzijdes in verdiept?
Of misschien een béétje waar, want qua verhaallijn heeftRoedel niet bar veel om het lijf. De 32-jarige Moon (Monique eigenlijk), depressief na het einde van haar relatie met dichter enwomanizer Marnix,laat zich door een vriendin meeslepen naar Parijs, waar ze haar leven overdenkt. Meer dan op de plot focust Annemarie Bleeker, kunstenares en schrijver van theaterteksten, dan ook op de psychologische tekening van haar protagonist.
Moon is haar geloof in relaties in het algemeen en in de liefde in het bijzonder kwijtgeraakt. Ze voelt zich in de steek gelaten, niet alleen door Marnix, maar door alles en iedereen. Door haar moeder bijvoorbeeld, die overleed. Door haar stiefmoeder, die na drie jaar haar biezen pakte. Door vriendin Zara, die haar weliswaar op sleeptouw neemt, maar die er een gewoonte van heeft gemaakt vriendjes af te pakken en er in Parijs een dubbele agenda op na blijkt te houden. Op bladzijde 151 vraagt Moon zich vol zelfbeklag af: ‘Waarom was het zo moeilijk om van mij te houden? Waarom was het zo moeilijk om bij mij te blijven?’
Met enige regelmaat glijdt Annemarie Bleeker uit in haar manier van formuleren. Melodramatisch: ‘Ik wil niets liever zijn dan dat boek dat hij in zijn handen houdt en tegelijkertijd weet ik dat het onmogelijk is’ (bladzijde 66). Cliché: ‘Ik wilde zo graag verdrinken’ (in zijn ogen, bladzijde 147). Perspectieffout: ‘Voor de deur stapten we uit. Groepjes mensen draalden op de stoep. Een aantal van hen was de toegang geweigerd’ (bladzijde 146) – maar hoe wéét Moon dat nou? Ze komt nota bene net aan met de taxi. Contaminatie: ‘Hij bestelt het vlees met rodekool en aardappelpuree. Een aanblik op zijn bord doet me onmiddellijk denken aan de laatste keer dat ik het heb gegeten.’
Van dat laatste procédé maakt Bleeker overigens veelvuldig gebruik. Moon neemt iets waar en vervolgens borrelt er een herinnering op. Op zich niks mis mee, maar Bleeker doet dit zó vaak en formuleert het ook zó expliciet dat het gekunsteld aandoet. Bladzijde 54: ‘Toen ik me omdraaide viel mijn oog op een papiertje dat op de deur van de winkel hing. VANWEGE FAMILIEOMSTANDIGHEDEN GESLOTEN. Familieomstandigheden. Ik slenterde verder en dacht aan de woensdagmiddagen die ik naast mijn moeder in bed had gelegen.’ Vriendin Zara haalt koffie en zij denkt aan haar dagelijkse kop koffie in de tijd dat ze in New York was (bladzijde 87). Marnix leest zijn gedichten voor in de Melkweg. ‘Ik denk aan mijn eerste en meteen ook laatste podiumervaring’ (bladzijde 100).
Op het eind van het boek trekt Moon haar conclusies, heeft vervolgens een symbolische droom die die conclusies onderstreept en ziet ten slotte ook nog iets waardoor ze zich in haar nieuwe inzichten bevestigd voelt. Als lezer voel je geen bevestiging, maar vooral irritatie. Irritatie omdat de auteur er kennelijk van uitgaat dat je aan één keer uitleggen niet voldoende hebt.
Wat Moon ziet? Een jongen die met een kleine emmer een zandtoren bouwt die tot zijn borst reikt, waarna hij de toren omtrapt. ‘Het waren geen baldadige jongens geweest die de toren hadden omgetrapt. Er was niemand anders die hij de schuld kon geven. Door zijn eigen toedoen was het bouwwerk dat hij had opgebouwd neergehaald’ (bladzijde 155).
Zou ze het hebben uitgeprobeerd, Annemarie Bleeker? Zou ze met een klein emmertje in de zandbak een toren van een centimeter of tachtig hebben proberen te bouwen, alleen maar door het emmertje te vullen en om te keren? Dat lukt namelijk voor geen meter. Kwestie van een ondeugdelijke constructie.
Uitgever: | Nieuw Amsterdam |
Pagina’s: | 160 |
Prijs: | 16.50 |
ISBN: | 978 90 468 0966 2 |
Jaar: | 2011 |