Raarhoek heeft een schitterende omslag: de gangen van het psychiatrisch ziekenhuis nadat de bewoners het hebben verlaten. Deze foto leidt de blik van de lezer door een aantal ruimtes en is zowel sfeervol als troosteloos. Hiermee zit de lezer onmiddellijk in de juiste leesstemming.
Raarhoekgeeft in literaire non-fictie een beeld van ontwikkelingen in de Nederlandse psychiatrie. Dat gebeurt aan de hand van de geschiedenis van psychiatrisch ziekenhuis Sint Franciscushof in Raalte. Jan Smilde was van 1974 tot 1986 directeur-geneesheer van dit ziekenhuis. Zijn dochter Miek Smilde, van oorsprong journalist, schreefRaarhoek. Deze titel verwijst naar het buurtschap bij Raalte waar het ziekenhuis stond, en in tweede instantie is het een woordspeling naar de psychiatrie zelf en dit ziekenhuis in het bijzonder.
Het perspectief ligt consequent en helder bij de auteur. We volgen Smilde tijdens haar onderzoek voor haar boek. Daarvoor bezoekt zij Sint Franciscushof in zijn laatste dagen, maakt de verhuizing mee en spreekt met mensen die op diverse manieren met het ziekenhuis verbonden zijn. Natuurlijk interviewt ze haar vader, maar zijn visie en herinneringen overheersen nergens. Andere psychiaters komen aan het woord. En verpleegkundigen, arbeidstherapeuten, patiënten, familieleden, buurtbewoners, oud-patiënten, politici en wetenschappers.
Smilde brengt hen in beeld. Dat doet ze letterlijk:
‘Bleker blijkt nog op precies dezelfde plaats te zitten als waar ik hem achterliet, in de huiskamer, vlak bij de radio. Hij knikt vriendelijk als hij me ziet en vraagt of ik nog even een kopje thee met hem wil drinken. Dat wil ik wel. Terwijl we de stoom van de kopjes blazen, knikt hij in de richting van de verplegerspost.
“Weet je hoe wij dat noemen?” vraagt hij op samenzweerderige toon. Ik draai me om en zie hoe Else Swart en Mieke van Twilt druk in de weer zijn met statussen, dossiers, mappen en papieren. Ik haal mijn schouders op en trek mijn wenkbrauwen omhoog. Bleker slaat zijn ogen neer en lacht binnensmonds.
“Het Pentagon.”
(…)
“…Ze kunnen met stroomstootjes heel je leven nadoen. Als je eenmaal onder de scanner hebt gelegen, weten ze precies wat er in je hoofd zit.”‘ (pag. 129)
Op een soortgelijke manier neemt Smilde de lezer in overzichtelijke hoofdstukken mee langs de bouw van het ziekenhuis, de concessies, de weerstand in het dorp, de veranderende visie op psychiatrie door de jaren heen. Smilde doet de BOPZ (Bijzondere Opneming in Psychiatrisch Ziekenhuis) uit de doeken en persoonlijke ziektegeschiedenissen wisselen af met gedachten over suïcide, en over God die in de omgeving van Raalte nog ‘diep in de grond zit en het is stevige klei’. Pastoor Nouwen, die twintig jaar op Franciscushof werkzaam was, gaf tijdens lezingen uitleg aan de buitenwereld.
‘Een depressie is lopen door een dikke mist. De wereld is wit, maar als je je omdraait zie je niets. Een gewone endogene depressie is te genezen. Dat gaat over. Maar niet door te zeggen dat het allemaal wel goed komt. (…) Iemand die griep heeft, geef je geen erwtensoep. Die leg je in bed met een kruik. Wat vindt iemand met griep fijn? Dat er iemand in huis is die stofzuigt en de boodschappen doet. Dat hij iemand kan roepen. Daar gaat het ook over in de psychiatrie.’ (pag. 175)
Raarhoek is een helder en boeiend verhaal, dat op afwisselende wijze vaardig is neergeschreven. Er is enorm veel informatie in verwerkt, maar door de vorm is die meer dan leesbaar. Geregeld geeft de schrijfster op een milde manier haar commentaar. Anders dan in een roman bevatten de dialogen nauwelijks spreektaal, maar dat went snel. Smilde gebruikt al haar ruimte om informatie te geven, en ze doet dat op een manier die vooral mededogen oproept.
Nog enkele sprekende citaten:
‘Het klinkt wrang. Nu na de sloop van Franciscushof vrijwel alle grote psychiatrische ziekenhuizen zijn verdwenen uit Nederland, klinkt de roep om meer bedden. Meer bedden voor het toenemend aantal psychiatrische patiënten dat niet in staat blijkt te zijn zich te handhaven in de maatschappij. Meer bedden voor de steeds maar ouder wordende patiënten die dankzij de zegeningen van de gezondheidszorg niet meer doodgaan aan longontsteking, maar zichzelf ondertussen wel ernstig verwaarlozen, psychotisch worden en hun dochter aanzien voor de duivel.’ (pag.62)
‘Aan psychiaters worden krachten toegekend die kunnen raken aan het bovenaardse. Wie vertelt dat hij psychiater is, krijgt op feestjes steevast te horen dat hij zeker dwars door de aanwezigen heen kan kijken. Psychiaters zijn zieners, druïden van de ziel. (…) De angst herkend te worden tot op het bot van het eigen zijn, is bij de meeste mensen groter dan het verlangen ernaar.’ (pag.87)
‘Zo werd in de late jaren zeventig en de vroege jaren tachtig het romantisch idealisme waarmee Franciscushof begon langzaam vervangen door wat mijn vader later het humanitair realisme noemde. Humanitair in de poging een haven te zijn voor mensen die zichzelf niet konden redden, realistisch waar het ging om het besef dat psychiatrische ziekten bestaan en niet altijd kunnen worden genezen. En dat mensen daar bang voor zijn.’ (pag.135)
‘….Er is gewoon te weinig te doen. Mensen kunnen nergens heen, ze vervelen zich, zijn geïsoleerd, ze voelen zich buitengesloten. Er wordt nog steeds veel gerookt in de psychiatrie. Roken als tijdverdrijf. Die ledigheid veroorzaakt soms agressie. Vroeger zat iedereen gewoon om 9.00 uur op therapie. Nu mogen de cliënten meer zelf bepalen, maar door een gebrek aan structuur leidt dat wel tot problemen.’ (pag. 259)
Uitgever: | Arbeiderspers |
Pagina’s: | 311 |
Prijs: | 19.95 |
ISBN: | 978 90 295 73764 |
Jaar: | 2011 |