Nederland en het Eurovisie Songfestival: het is net Job Cohen – iedereen vindt de beste man lief en aardig maar het wil eenvoudigweg niet lukken. Sterker nog: onze vaderlandse inzendingen op het meest kitscherige mierzoete liedjesfestijn van deze aardkloot zijn niet goed. Om te wenen. Tenenkrommend. Waar wij ons in 2009 massaal achter onze Toppers schaarden en er heilig van overtuigd waren dat een historische triomftocht van Moskou naar Amsterdam slechts een kwestie van tijd was, mochten wij op de dag des oordeels genoegen nemen met een zeventiende plek in de halve finale. De seniorenclub van René Froger – gehesen in glitterpak – kreeg een schamel puntje uit Denemarken voor de goede handelsbetrekkingen van het afgelopen decennium. En oh ja! Daar was ook nog de wonderbaarlijke, onverklaarbare tienpunter uit Albanië. Tot overmaat van ramp besloot de TROS vorig jaar echter anders en koos voor ‘ons’ Sieneke, waardoor Nederland op internationaal niveau muzikaal officieel door het rioolputje werd gespoeld en Nederlandse vakantiegangers overal in Europa met hoongelach werden ontvangen.
Wat te leren van onze meerderen?
Er gaat klaarblijkelijk iets fout dat het zover heeft mogen komen. En er gaat niet een klein beetje iets fout. Er gaat iets goed fout. Het gros van de Nederlanders wijt de uitzonderlijk lage waardering voor de muzikale onkunde die wij inzenden aan het gebrek aan buurlanden, Oost-Europese vriendjespolitiek of het doorgestoken-kaart-syndroom. Maar is dat wel het geval? Indien we kijken naar landen om ons heen, dan zien we vooral in landen uit het voormalige Oostblok (maar tevens in Frankrijk, Griekenland en Duitsland) dat daar publieksbreed gewaardeerde artiesten worden ingezonden om met trots de kleuren van de natie te verdedigen. Zo stuurt Griekenland regelmatig Sakis Rouvas in – het Griekse hippe neefje van Ricky Martin met inmiddels 1562 platinaschijfjes aan de muur. Zo haalde Frankrijk enkele jaren terug de reeds op retour zijnde diva Patricia Kaas van zolder, veegde het stof eraf, likje verf eroverheen en daar stond een dijk van een inzending. Rusland stuurde in 2003 het ooit immens populaire lesbische relduo t.A.T.u., dat wereldhits scoorde met ‘All the Things She Said’ en ‘Not Gonna Get Us’ en nam de afgelopen jaren respectievelijk Timbaland en RedOne in de armen om een nieuwe generatie kijkers aan te spreken. In 2006 stuurde België Kate Ryan met een schaars Swarovski-kleed om het lijf en dit jaar mochten de heren van Blue het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigen. En dat is slechts een kleine greep.
Beleidsmatige oplossing
Het Nederlandse Eurovisie-syndroom ligt dus niet zozeer aan het feit dat wij geen metgezellen hebben in Europa, maar eerder aan de clichématigheid die de boventoon voert in onze inzendingen. Ieder jaar mag een nietszeggend niemendalletje – netjes afgemeten binnen het tijdsbestek van de beoogde drie minuten – geheel ingevuld naar vervlogen Eurovisie-wetmatigheden uit de jaren ’70 (het moet vrolijk, gezellig, politiek correct en bovenal plaspauzewaardig zijn) in naam onzer driekleur zingen. Dat moeten we gewoon niet willen met z’n allen! Waar wij keer op keer de plank volledig misslaan in Eurovisie-land en ongegeneerd achter de Eurovisie-trends aanhollen, wordt het nu tijd voor het echte werk. Laat de beminnelijke Selah Sue met haar rauwe Winehousiaanse stemgeluid afvaardigen. Oh wacht, die is Vlaams. Nou, laat dan Anouk het Azerbeidzjaanse binnenland afbreken met verbluffende rock. Of Within Temptation met een ijskoude, tranentrekkende opera-achtige metalballade. Het is allemaal mogelijk. Het is allemaal uitvoerbaar. Laten wij eens de hand in eigen boezem steken en stoppen met Europa onze zondebok te laten zijn. Leg het gemopper aan banden! Als de kwaliteit stijgt, zal de waardering eveneens stijgen.