ThePostOnline

Hans van Willigenburg: Halbe tegen de onmisbaren

27-06-2011 14:00

Wat zo ontroerend is aan al die marcherende en verongelijkte kunstenaars, en tegelijkertijd zo bloedirritant, is dat ze de wereld in zelf georganiseerde marsen toeschreeuwen dat ze ontzettend nodig zijn. Wat zeg ik? Cru-ci-aal! On-mis-baar! Zonder hen en hun kunsten kan het met de samenleving, zo luidt de boodschap, alleen maar stijf bergafwaarts gaan. Je zou bijna willen vragen bij welke Emile Ratelband of soortgelijke borstklopper ze langs zijn geweest om zo’n positief, bijkans uit marmer gehouwen, zelfbeeld te doen verrijzen. Maar te vrezen valt dat ze zo’n zelfbeeld van nature in zich hebben. ‘Ik ben nodig,’  heeft dat pompeuze zelfbeeld als ondertiteling. ‘En iedereen die niet begrijpt dat ik nodig ben, is een cultuurbarbaar.’

Gewoon werk
Mocht ik al enige sympathie voelen voor de kunsten – en ik zweer u: ik voel die! -, dan is één blik op de deelnemers aan zo’n Mars der Beschaving of andere cultureel correcte trektocht voldoende om me voorlopig maar, heel stiekem, achter staatssecretaris Halbe Zijlstra te scharen. Hoewel ik geen hoge pet van hem op heb, meen ik wel een gezonde bescheidenheid in zijn optredens te ontwaren. Halbe weet dat hij een inwisselbare uitvoerder is. Voor hem tien anderen. De enige manier waarop hij als staatssecretaris annex onderknuppel kan uitblinken is zijn poot stijf houden, zich te laten bekogelen bij demonstraties en vervolgens bij baas Rutte melden dat de bezuinigingen ‘volgens plan’ verlopen en dus ‘op schema’ liggen. Dat is, zeg maar, de enige manier waarop Halbe het rapportcijfer 10 kan halen. En ik weet bijna zeker dat hij realistisch genoeg is om het noch een kunstje noch Kunst met een grote ‘K’ te noemen. Hij noemt het, naar alle waarschijnlijkheid, gewoon ‘werk’.

Kwetsbaarheid en twijfel
Misschien maak ik een elementaire denkfout, maar als ik inzoom op die zogenaamd onmisbare kunstenaars zou het besef dat ook zij, net als Halbe, vervangbaar zijn, en dat ook zij na een mindere prestatie wellicht op zoek moeten naar een andere loopbaan, heel gezond zijn. En de druk verhogen om, uit naam van de Grote Kunst, nóg dieper in het ravijn van hun (hopelijk aanwezige) talent af te dalen om ons, het klootjesvolk, versteld te doen staan van de meest cruciale kunst waartoe ze in staat zijn. Wat kunstenaars bij het nastreven van dit ultieme uitstekend kunnen missen is, volgens mij, een overheid die de geldkraan structureel opendraait en de druk zodoende niet opvoert, maar laat inzakken. Uit kwetsbaarheid en twijfel komt, lijkt me, interessantere kunst tevoorschijn dan uit een dichtgetimmerde CAO met vakantietoeslagen.

Tot slot: hét wezenskenmerk van een kunstenaar is, als je het mij vraagt, een altijd weer elastische en speelse geest, die naar believen kan omdraaien, bijsturen, foppen en veinzen. Zij die zich louter en alleen door de boekhoudkundige pennenstreken van ene Halbe Zijlstra uit het veld laten slaan en de maandelijkse overmaking tot inzet van hun kunstenaarschap maken, hadden al veel eerder naar een functie als conciërge, buschauffeur of speeltuinbeheerder moeten solliciteren.

Hans van Willigenburg voedt zich vrijwel dagelijks met kunst, en heeft daarbij een voorkeur voor het tijdens zijn leven volledig ongepubliceerde gebleven oeuvre van de beroemde, Portugese dichter Fernando Pessoa.