Zelf heb ik ook wel eens in het prikkeldraad gehangen. Niet zoals jij, Johnny, begrijp me niet verkeerd. Jij vloog in het hek met een snelheid van 65 kilometer per uur terwijl je bezig was aan de meest glorieuze dag in je wielercarrière. Ik daarentegen was een slungelig jochie dat over het draad wilde springen om een bal uit een weiland te halen. Met heroïek had het weinig te maken, ik sprong gewoon niet hoog genoeg. Maar ik herinner me vooral de schroeiende pijn. Jij sprak van snijwonden, maar de stekels snijden niet in het vlees zoals een mes. Nee, ze scheuren je open.
Ik zie je staan Johnny, na je aankomst op dat podium. Je had beloofd de trui terug te pakken. En ondanks die hinderlaag hield je woord. Daar stond je, tranen biggelend over je wangen, de bolletjestrui weer om je gehavende lijf. Snikkend nam je de zoenen van de rondemissen in ontvangst, grienend accepteerde je de felicitaties van de tourbobo’s. Daarna stond het journaille klaar om je te horen zeggen dat je op niemand boos was. Zelfs niet op die vrouw van de Franse tv met die hippe bril die jou en Flecha van de fiets reed. Dat was groots. Maar man, wat een verdriet.
Fietsende mummie
De dokters hadden 33 hechtingen nodig om je lijf uren na je aankomst weer dicht te naaien. En wat was het mooi om je de dag erna weer te zien op je bolletjesfiets. Een fietsende mummie, zo becommentarieerden enkele kenners de beelden op tv. Naast je reed jouw vader met zijn grote, zware lijf. Ook op de fiets natuurlijk. Vader naast zoon, zo ziet veiligheid eruit. Je vertelde met jouw bonkige Zeeuwse accent, waarbij je de g vaak inslikt en vervangt voor een h, dat het wel lekker ging. Je draaide die middag 25 kilometer per uur, vertelde je. En je hield het een uurtje vol.
Alle aandacht, het kan je gestolen worden, Johnny. Journalisten, reclameboys, criteriumbazen; terecht constateer je na de hectische ‘rustdag’ in een lokale Zeeuwse krant dat ‘je marktwaarde’ is gestegen. “Het zal allemaal wel”, voegde je eraan toe. Maar je hebt geen idee wat je hebt losgemaakt. Dat snap ik ook wel, je zit in de tunnel die topsport heet.
In God’s Country
Veelzeggend: het meest was je onder de indruk van het sms’je dat de burgemeester van je gereformeerde Zeeuwse dorp naar je had gestuurd. Je hebt niks tegen religies, zei je in de camera, integendeel. Maar dat hij de heilige zondagsrust liet varen om je een hart onder de riem te steken, ja, dat deed je echt wat. En terwijl je die kleine ontboezeming deed, rook ik de zilte Zeeuwse lucht. En ik zag de met gras begroeide dijken en de eenzame kerktorens afstekend tegen staalgrijze door de wind gegeselde wolken. En ik zag jou, Johnny, daar in God’s Country, als jongetje worstelend en ploeterend op een kromme fiets, dromend van de Tour de France.
Gisteren stapte je gewoon weer op om aan de tiende etappe te beginnen. De pijn verbijtend met pure wilskracht. Met de bolletjestrui om je schouders reed je de rit uit. De Tour gaat door en jij ook. Alsof het niks bijzonders is. Ik ben geen kenner, Johnny, maar de Tour ga jij niet winnen. Dat weet jij ook wel. Onze harten heb je echter wel gewonnen. En daarmee heb je een gecorrumpeerde, door schandalen geblakerde sport weer wat glans gegeven.
Joris Polman is geen hardfietser. Ook heeft hij niets met Mart Smeets. Maar huilende Zeeuwen, daar kan hij gewoon niet tegen.