In 1985 werd de de belangrijkste oeuvreprijs van het Nederlands taalgebied, de P.C. Hooft-prijs, toegekend aan Hugo Brandt Cortius. Eelco Brinkman, de huidige fractievoorzitter van het CDA in de Eerste Kamer, bestierde in die dagen het departement van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Hij beschouwde Brandt Cortius, met name onder diens pseudoniem Piet Grijs, als een politiek tegenstander. Brinkman weigerde de prijs uit te reiken. Dit was het einde van de P.C. Hooft-prijs als staatsprijs. In 1990 werd Brinkman in zijn eigengereide houding bevestigd door zijn opvolgster, de PvdA-minister Hedy d’Ancona. Mevrouw d’Ancona vond dat zij als minister het recht had haar eigen smaak en voorkeuren mee te wegen bij haar politieke beslissingen.
Twintig jaar later is er opnieuw rumoer met betrekking tot de ongelukkige combinatie van politiek en cultuur. De staatsscretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de liberale Fries Halbe Zijlstra, is niet zo van de parelkettinkjes en de hoge cultuur. Halbe doet de naam Volkspartij gestand, hij houdt van wielrennen en van de mooie metal van Metallica. Met kennelijk plezier haalt hij de bezem door de cultuursector. Hij slaat daarbij de adviezen van de Raad van Cultuur in de wind. De voorzitter van die Raad, mevrouw Els Swaab, heeft haar taken inmiddels bij wijze van protest neergelegd.
Cultuur is een kunst
Cultuur hoort niet thuis bij politici. Evenmin als bij bankiers. Cultuur is het domein van kunstenaars. Ian McEwan wees er al op dat onder Stalin en Thatcher de kunsten floreerden. Gabriel García Márquez mag dan beweren dat het prettiger schrijft met een volle maag, hij schreef zijn absolute meesterwerk Honderd jaar eenzaamheid onder erbarmelijke omstandigheden, ondersteund door het niet aflatende vertrouwen van zijn vrouw Mercedes Barcha, die elke dag weer uit bedelen ging bij de plaatselijke middenstand.
Tegen de tijd dat het boek af was leefde het gezin Márquez in een vacuüm van tijdloosheid. De laatste klok was naar de lommerd gebracht, het laatste horloge verpand. Maar het boek was af.
In Nederland ging dat decennia lang anders. Opkoopregelingen van staatswege, ter ondersteuning van de Beeldend Kunstenaar Zonder Erkenning. De Stichting Woon- en Werkruimten Voor Kunstenaars verschafte de would be kunstenaar onderdak en atelier. Kunstopleidingen zongen zich los van de markt, en leidden een niet aflatende stroom twijfelaars op voor een leven van ledigheid, geldgebrek en verwarring.
Kunst is niet te koop
Geld is geen garantie voor grote kunst. Net zo min als armoede. Een ding is echter zeker: wat mooi en en belangrijk, wat lelijk is en overbodig, het oordeel daarover is niet aan de politiek. Uiteindelijk zal herkenning en erkenning bepalend blijken. Grote kunst neigt tot gedijen in de marge, in de stegen en sloppen aan de rand van de maatschappij. De habitat waar de wat grotere geesten bij voorkeur vertoeven, dichten en oreren is niet de vergaderkamer van de commissie of de balie waar het aanvraagformulier van de subsidiënt overlegd dient te worden. Een scheppend kunstenaar is per definitie niet inpasbaar. Kunst maken in goede doen, kunst van de welgestelde, het kan vast wel. Maar geld is geen voorwaarde voor creativiteit en inspiratie.
Halbe maait nog even door met zijn plattelandszeis. Het Gesundes Volksempfinden van Geert Wilders houdt de druk op de ketel. De heren hebben geen verstand van kunst of van weerloze waarden. Dat is maar goed ook. Het zijn politici. Ze gaan over macht, niet over schoonheid.
Wat wezenlijk is en van belang bepalen anderen. Wijlen Hans Sanders zong het zo: “Het gaat alleen om geld. Het gaat alleen om macht. Het gaat niet om de manier waarop je bent grootgebracht”. Waarvan alsnog akte.