Ik geef toe, een béétje pervers is het wel: concerten van het JeugdOrkest Nederland bezoeken. Het zijn tóch van die concerten voor ouwe snoepers die zich graag vergapen aan vroeg of laat puberende jongens en meisjes, waarbij de kokette jonge dametjes kort gejurkt en asociaal torenhooggehakt hun instrumentarium bespelen. Onder leiding van Jurjen Hempel, voor Nederlandse begrippen een topdirigent.
Het programma loog er niet om: Capriccio Espagnol (1887) van Rus Nikolaj Rimski-Korsakov, Schelomo (1916) van de Zwitser Ernest Bloch (solist Pieter Wispelwey) en Symfonie nr.1 ‘Titan’ (1892) van Tsjech Gustav Mahler.
Conimex-gehalte
De muziek van Rimski-Korsakov was aardig en werd verdienstelijk gespeeld. Maar met deze Rus heb ik altijd moeite. Zijn werken zijn tóch anders dan de titels doen vermoeden. Capriccio Espagnol is niet zo Spaans. Een stel castagnetten en een tamboerijn maken nog geen hitsig sfeertje. Het werk mist het venijn van een Carmen (Bizet) en het temperament van enkele van Ravels op Spanje geïnspireerde werken. Ter vergelijk: zijn Sheherazade gaat daar ook onder gebukt. Die klinkt veel minder Oosters dan de titel doet vermoeden. Nee, het oeuvre van Rimski-Korsakov heeft een hoog Conimex-gehalte: het lijkt er in de verste verte niet op, maar je hebt tóch het gevoel dat je zit te chinezen.
Cellist Pieter Wispelwey, van eigen bodem, behoort tot de absolute wereldtop. Hij soleerde in Schelomo van Bloch, een rhapsodie hébraïque, zoals de componist het werk heeft genoemd, verwijzend naar zijn joodse wortels. Het is niet het meest toegankelijke werk, al heeft het stuk wel degelijk een logische opbouw met een kop en een staart.
Worsteling
Daar was alleen weinig van te merken. Aan Wispelwey lag dat zeker niet; hij soleerde met verve en legde een diepe emotie in het stuk. Ik had alleen het idee dat het orkest moeite had om te volgen. Het échte samenspel tussen solist en orkest ontbrak bij vlagen, waardoor het een samenraapsel van klankflarden leek te worden. Lag dat aan Hempel? Aan Wispelwey? Het orkest? Het muziekstuk te moeilijk? Een combinatie van factoren? Geen idee, maar gezien de worsteling was de keuze voor dit werk niet echt gelukkig. Wel begrijpelijk in combinatie met Symfonie nr.1 ‘Titan’ van de jood Mahler.
Een symfonie waar ik mezelf graag mee verwen, overigens. De opbouw in vier delen, zoals ik die ervaar, ligt me wel: het ontwaken van het leven, het eenvoudige leven, de dood en de wederopstanding uit de dood.
Martelgang
Hempel begon goed, verstild, zoals het hoort. Fijn tempo. Problemen ontstonden bij de drie trompetten die backstage het ontwaken in het ochtendgloren verklanken. Het liep voor geen meter. Het drietal zat er voortdurend naast. Het moet een martelgang zijn geweest voor de drie jongelingen om zich even later bij het orkest op het podium te voegen: een volle zaal die je aanstaart, wétende dat je het trompettrio episch verknald hebt. Voor de rest: prima eerste deel, lekkere binnenkomer.
Deel twee, een ländler (voorloper van de Weense wals), werd echt mooi gespeeld. Lichtvoetig, het klopte qua kleur, qua tempo, qua dynamiek. Een zeer aangename verklanking van het eenvoudige, landelijke leven, zonder poespas.
Flinke scheten
Het volgende deel, een treurmars geïnspireerd op Vader Jacob (het lied van de eeuwige slaap), kende een op zijn zachtst gezegd opmerkelijke start. De beruchte, desolate solo in de hoogste regionen van de contrabas, die de leegte van de dood verklankt, werd niet gesoleerd maar door een batterij contrabassen uitgevoerd. Niet eens loepzuiver. Zo heeft Mahler dat niet bedoeld(!), anders had hij dat zo wel gecomponeerd. Foei! Voor de rest werd ook dit deel prachtig gespeeld. Met name de herhaling van ‘het satanische circusmarsje’, zoals ik dat zelf altijd noem was geniaal, omdat de bastuba goed hoorbaar een paar flinke scheten liet, die ik alleen nog maar tegen ben gekomen bij de befaamde Mahler-Kerstmatinees van Bernard Haitink toen hij nog chef-dirigent was van het Koninklijk Concertgebouworkest.
De finale was grandioos. Hier en daar iets te snel. Voor de jonge musici. Met name de strijkers hadden soms moeite met het tempo, viel me op. Maar het kopergeweld is in dit slotdeel zo intens fenomenaal, zeker in combinatie met het slagwerk, dat het de violisten vergeven wordt dat ze het af en toe niet bij konden benen. Als je de plankenvloer onder je voeten heftig voelt trillen, zoals hier gebeurde, dan weet je dat het goed zit.
Het was een leuke avond, zonder meer. Alleen was de muziekkeuze voor een aantal van de jonge talenten te hoog gegrepen. Daardoor ontsteeg het JeugdOrkest Nederland het niveau van een provinciaal symfonieorkest niet. Maar dat is vooral de provincieorkesten kwalijk te nemen.
Gezien: Capriccio Espagnol van Nikolaj Rimski-Korsakov, Schelomo – rhapsodie hébraïque van Ernest Bloch en Symfonie nr.1 ‘Titan’ van Gustav Mahler door het JeugdOrkest Nederland o.l.v. Jurjen Hempel i.s.m. Pieter Wispelwey (cello) in het Concertgebouw te Amsterdam op donderdag 11 augustus 2011.