Af en toe laait er een debat op over de Grondwet. Recent weer, deze keer over de weigerambtenaar. Zo mag de gelovige ambtenaar weigeren om homostellen te trouwen, terwijl we toch eigenlijk verwachten dat een ambtenaar – als uitvoerder van het overheidsbeleid – niet willekeurig mag gaan bepalen welk beleid hem wel of niet welgevallig is. Aan de basis van deze discussie en andere discussies over grondrechten ligt volgens mij echter een veel wezenlijker probleem, namelijk dat er al jaren geen serieus maatschappelijk of politiek debat is over de rol van grondrechten binnen de maatschappij. Zeker, af en toe steekt er een discussie de kop op, maar nooit voor lang en altijd zonder resultaat. Hoe komt dat toch?
Om maar even met de deur in huis te vallen: het is slecht gesteld met de Grondwet. En dat is niets nieuws. Sinds 1848, het grote hervormingsjaar, bevat de Grondwet een abjecte bepaling die vergaande gevolgen heeft gehad voor het maatschappelijk debat, de burgerlijke rechten en de politieke macht. Ik doel dan op artikel 120 van onze Grondwet, het zogenaamde toetsingsverbod. Dit artikel verbiedt het de rechter om wetgeving die indruist tegen de Grondwet te vernietigen. De gevolgen van dit artikel zijn immens geweest. Niet alleen sloeg het elk maatschappelijk en juridisch debat over grondrechten dood, het gaf de politiek een ongelimiteerde macht om te bepalen wat wel of niet grondwettelijk is.
Rechten van de mens
Uit deze impasse is ooit een uitweg gevonden, maar ook daarop is voldoende af te dingen. Op grond van internationale verdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kan de rechter via een sluiproute toch wetgeving toetsen aan mensenrechten. De rechten in deze internationale verdragen zijn echter algemener geformuleerd dan onze grondrechten, wat een de drempel verhoogt om een schending aan te nemen. Ten tweede is onze eigen rechter bij de interpretatie van het EVRM gebonden aan de uitleg die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geeft aan het verdrag. Hoewel het EHRM goed werk levert, is het een Hof dat zwaar overwerkt is en een jarenlange achterstand heeft in de behandeling van zaken. Uw grondrecht kunt u misschien dus pas ergens rond 2020 opeisen. Daarnaast blijft staan dat een rechtsstaat die zichzelf serieus neemt de bescherming van de eigen grondrechten moeilijk kan gaan outsourcen aan derden.
Het is onwenselijk dat de politiek zichzelf bewaakt als ze bepaalt wat wel of niet grondwettelijk is. Grondrechten moeten opgeëist kunnen worden, de rechter moet zich er over kunnen buigen en er af en toe zelfs een controversiële uitspraak over doen. Dit houdt het debat levend. Kijk naar landen als Frankrijk, Duitsland en de VS – elk met een Constitutioneel Hof – waar een veel actiever en bovenal continu debat is over wat grondrechten nu precies inhouden. Soms controversieel, maar altijd levendig en scherp. Zo’n debat ontbreekt in Nederland, met als gevolg dat onze grondrechten langzaam maar zeker verwateren tot papieren tijgertjes.
Grondwet toetsen
In 2002 heeft Femke Halsema een initiatiefwetsvoorstel ingediend om artikel 120 te wijzigen. Tenminste aan een deel van de grondrechten zou getoetst moeten kunnen worden. Een mooi begin zou ik zeggen. Negen jaar later is er helaas nog maar weinig met dit voorstel gebeurd. Het ziet er zelfs naar uit dat VVD en CDA uiteindelijk tegen het voorstel zullen stemmen. Toch is het in ons aller belang dat dit voorstel het uiteindelijk haalt. De macht van de politiek mag niet ongelimiteerd zijn waar het gaat om grondrechten, het debat verdient meer ademruimte en de burger verdient meer zekerheid. De rechtsstaat is immers geen speelplaats voor politici, geen huis waar willekeurig maar muren uit gesloopt mogen worden: het is de garantie dat wij allemaal kunnen leven in een vrije samenleving. Dat verdient aandacht.
Allard Altena is justitiewoordvoerder van de JOVD, rechtenstudent en groot voorstander van een Constitutioneel Hof.