Leven

Uit den ouden doosch: O tempora o mores

27-08-2011 15:48

Oh lieve Heer, verlos ons van het boze Allerheiligenconvent, verlos ons van de kwijlende oppervlakkigheid in Uw verenigingen eindigend op de naam Magnus. Want er is niets Groots aan Carolus, Albertus, Franciscus, behalve de plastic kutten en nylon benen, de immer lightsigaretten rokende zaalhoeren, die over niets anders praten dan het geld van hun ongetwijfeld in de opvoeding tekort geschoten pappa en mamma. Oh Heer, verlos ons van de blauwbloezen, de glad gekapte en androgyn geschoren jongetjes met door mamma gestreken ruitjesbloes, zij die de kunst verstaan om zelfs zonder het koude lemmet van een scheermes te hanteren toch het zweet des aanschijn te verdoezelen in dikke wolken van goedkoop geurende aftershave.

De twijfel, Oh Heer mijn vader, de twijfel is zo groot, een vereniging onder naam van heiligheden die zich inlaat met schuimparty’s, themafeesten als casinoavond en gangsterfeest, en zich profileert met termen als “zo nu eerst een Bavaria.” Laten wij bidden voor het zielenheil van dispuutsleden, disputen met de naam “Ome Sjarrel”, “Gloria mundi” “Coitus Interruptus” en “Gluteus Maximus”. Laten wij toch vooral niet vergeten om te kijken naar deze onwetenden, die niets anders meer hebben op deze aardkloot, in dit zo korte leven, dan hun verplichte borrelavond op donderdagavond, tezamen met dezelfde vrinden die tot overmaat van ramp en vertwijfeling, er ook nog eens hetzelfde uitzien. Vergeet toch niet de wit plastieken glimlach, de witte neppareltjes, de te witte huid, het roze babyvet, de Wehkamp kapseltjes van deze jonge lieden die nog maar net verlost zijn van de dagelijkse Clearasil-behandeling, en niet veel verder zullen komen dan het schaapachtig lachen en ‘s avonds laat brallen met de vrinden van de hockeyvereniging of het deelnemen aan kampioenschappen dominosteentje omwerpen.

Wreedheden
Oh Heer, hoor mijn smeekbede aan, en vergeef toch dit convent dat zegt vriendschappen te stimuleren maar ondertussen de meest treurige en onvolwassen wreedheden toepast bij een zogenaamde ontgroening, een vernedering die eigenlijk ieder jong mens bespaard zou moeten worden, immers, zij wonen in een vrij en democratisch land, waarvoor al zo lang gevochten is, waarvoor al zo lang gestreden is voor vrijheid van mening, creativiteit en ontplooiing. Vergeef hen, zij die rechtstreeks van de havo en het vwo worden gedreven in de armen van de met waanzin besmette plastic robots die exact weten wat propaganda is en hun aankomend leden glorie en voorspoed voorspiegelen, een wereld vol goud en glitter, maar verzuimen daarbij te vertellen dat er slechts één weg is, en dat is de weg van de heilig mores, mores die uitgevoerd worden onder het strenge toeziende en alziende oog van de Preses, ander woord voor God, die zal zorgen dat de onwetende kinderzieltjes de vijf jaren dat zij verplicht rondhangen op de grote zaal van het gigantische complex, de tempel van de blauwbloezen en zeiljacks, niets anders zullen leren dan het zogenaamde genot. En dat genot, dat schijnt niets meer te zijn dan zuipen en seks. Vergeef toch hen, Oh Heer, vergeef toch de verfoeide sukkels, de kleine burgers die vrezen voor een contactstoring aan het begin van hun wankele schreden in de wereld van de student, zij die denken dat geld, goederen en verregaande oppervlakkigheid het grootste goed is op deze wereld.

Kijk niet neer op hen die roepen creatief te zijn en vervolgens niet verder komen dan het vervaardigen van clichématige beelden en uitspraken, ongeëmancipeerde, rolbevestigende en zelfvernederende kreten en codes. Zij die zichzelf te graag vernederen, narcisten en dwazen, psychoten, die voelen dat hun gekrenkte burgerzieltje te krap is voor hun te hormonale lichaam, nee, zij kunnen niet meer terug, kunnen niet en nooit meer beseffen dat het lot en de tol van het ontkennen der individuele vrijheid te zwaar is, te zwaarwegend, om ooit nog tot een grondig besef te komen van de mogelijkheden des levens. Laat hen toch, de dolende types, de rokende Marlboro en Gauloises vrienden, de te vaak glimlachende jongens, de spontaansportiefaardig mentaliteit, ze weten niet meer, dan dat zij willen weten, zij weten niet meer, dan de betekenis van hun eigen horizon, een horizon die zich niet uitstrekt over diverse zeeën en continenten maar een krappe blanke opgepoetste burgermoraal is, al honderden jaren oud, nog steeds even fascistoïde, nog steeds even veel tekorten.

Zwijnenlied
Vergeef hen, Oh Heer, die hun masochistische neigingen uit hun verwaarloosde en misbruikte jeugd moeten botvieren op onwetende eerstejaars, aan wie wijsgemaakt wordt dat het een spel is, dat het leuk is om twee weken vernederd te worden, dat het grappig is om je niet te mogen douchen, ‘s nachts opgebeld te worden, hondenvoer te eten, schunnige liedjes te zingen, gecommandeerd te worden, vernederd te worden, uitgebuit, gedegradeerd te worden. Vergeef hen, want zij weten niet beter dan dat. Zij kunnen niets anders meer dan de wereld buitensluiten, de verderfelijke wereld van de onaangepasten, de kunstenaars, de denkers, de schrijvers, de niet groepsgezinden, deze wereld dient te worden buitengesloten achter de opvallend grote eikenhouten deuren van de heilige tempel, en elke avond moet het nationalistische zwijnenlied gezongen worden, om de alvast dronken kelen te smeren voor de ranzigheid en betekenisloosheid van de overige avond.

(Geschreven ergens rond de eeuwwisseling.)