‘Laat ons moslimvrouwen in onze waarde. Waarom wordt er niet gekeken naar de vele succesverhalen en positieve kanten van vrouwen met een boerka, nikaab en met een hoofddoek.’ Aldus de tekst bij een ingezonden tekening op de islamitische schrijverssite Wij Blijven Hier. Inderdaad, ik ken flink wat spraakmakende moslima’s zonder hoofddoek, en daarnaast nog een aantal geslaagde vrouwen met hoofddoek. Maar de namen van succesvolle boerka- of nikaabdraagsters schieten me niet te binnen. Het zal toch niet gaan om de door de Volkskrantgeïnterviewde Shaista Khan? Zij vond dat ze met een hoofddoek op nog te vaak werd aangekeken door moslimmannen. Nu ‘dreigt’ ze met een vertrek naar Engeland.
In een petitie tegen het voorgestelde nikaab- en boerkaverbod heet het dat deze maatregel vrouwen zal stigmatiseren en buiten de maatschappij zal plaatsen. Het zijn wonderlijke redenaties. Immers, wie een gezichtssluier draagt, stigmatiseert allereerst zichzelf en plaatst zichzelf volledig buiten de Nederlandse maatschappij. Het geeft maar weer eens aan hoe zich rond de nikaabkwestie een omkering van alle waarden voltrekt.
Waar is de progressieve strijd?
Het opvallendste – en iets waar ik me altijd weer boos om kan maken – is de zwakke opstelling van de linkse partijen. Eeuwen lang heeft alles wat hier liberaal en progressief was, stelling genomen tegen religieuze onderdrukking van vrouwen. Toen hier het politieke christendom nog heerste, belandden vrijgevochten vrouwen dankzij de Inquisitie op de brandstapel. In de eeuwen daarna moesten vrouwen in ons deel van de wereld hun rechten en vrijheden bevechten, daarbij zwaar tegengewerkt door conservatieve krachten binnen de kerk (en de synagoge). Geen vrijheid of verworvenheid kwam tot stand zonder verzet vanaf de preekstoel of de kansel; het recht om zelf een ongelovige of andersgelovige huwelijkspartner te kiezen, het vrouwenkiesrecht, het recht om als gehuwde vrouw te werken, de gelijkheid van man en vrouw voor het Burgerlijk Wetboek. Nog steeds ergeren progressieve mensen zich terecht aan christelijk geïnspireerde vrouwendiscriminatie – bijvoorbeeld aan de SGP die op grond van haar bijbelinterpretatie vrouwen ongeschikt acht als volksvertegenwoordigers.
Des te merkwaardiger is het dat linkse politici zich sterk maken voor boerka en nikaab, producten van de zeer reactionaire versies van de islam waarmee in Afghanistan en Saoedi-Arabië vrouwen tot wandelende gevangenissen worden gedegradeerd. Terwijl moedige vrouwen in die landen de stokslagen van de religieuze milities en het zoutzuur van de fanatieke Taliban weerstaan, komen de Pechtolds van onze streken op voor de vrijheden van vrouwen, die zich met deze religieuze repressie identificeren. Een pervertering van mensenrechten onder het mom van vrijheid en emancipatie. De vrijheidsridders vergeten de paradox van Karl Popper, die in The Open Society and its Enemies stelde dat een tolerante maatschappij niet onbeperkt tolerant kan zijn tegenover intolerantie. De verbreiding van de nikaab, bij uitstek het symbool van een reactionaire Saoedisch getinte vorm van islam, is wat mij betreft een vorm van intolerantie, die in onze vrije westerse samenleving niet thuishoort. Bovendien, niemand weet wie of wat zich op straat onder de gezichtssluier verbergt. Het veiligheidsargument speelt hier niet, verzekeren ons echter de verdedigers – totdat in ons land de eerste bankoverval wordt gepleegd door een nikaabmisbruiker.
Symboolpolitiek
Inderdaad, een nikaabverbod is symboolpolitiek. Maar wat kunnen linkse partijen daar tegen hebben? Zij zijn immers de uitvinders van symbolische maatregelen. In de vorige eeuw besloten lokale bestuurders om hun stad of dorp om te dopen tot ‘kernwapenvrije gemeente’. Stedenbanden werden aangeknoopt en verbroken dat het een lieve lust was. Reisbeluste politici betuigden hun symbolische solidariteit in verre oorden als Nicaragua en Vietnam. Dwarsliggende naar Zuid-Afrika reizende schrijvers kregen te maken met culturele boycots. PvdA-raadslid Annemarie Grewel maakte zich voor eeuwig belachelijk met het symboolpolitieke voorstel om de boeken van W.F. Hermans uit de Amsterdamse bibliotheken te verwijderen. Nog altijd lopen GroenLinkse milieuridders voorop met symbolische besluiten tegen gloeilampen en spacevans. Maar een broodnodig stukje symboolpolitiek tegen de afschuwelijke vrouwengevangenis genaamd nikaab is uit den boze, volgens de hedendaagse nepfeministen.
Moeten we het er wel over hebben?
Moeten we over de boerka beginnen tijdens een economische crisis, is een ander argument. Waarom niet? Elk bestuur houdt zich bezig met hoofd- en bijzaken. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Ik neem aan dat de voorbereiding van de wetgeving tegen gezichtssluiers slechts weinig energie van het kabinet vraagt, zodat er alle tijd en ruimte overblijft om de instorting van de euro en de economie te verhinderen.
Het gaat maar om 150 vrouwen, is het verweer op grond van een door Ella Vogelaar gelanceerde, maar nergens geverifieerde schatting. Wie weet zijn het er straks 300, of 1.500 of meer. Tot dusver kwam ik deze tekenen van vrouwenslavernij vooral tegen in Amsterdamse wijken als Osdorp en Indische Buurt, gebieden waar moslimvrouwen hoe dan ook onder sociale druk van conservatieve geloofsgenoten staan. Deze vrouwen mogen straks niet meer buiten, is een ander argument tegen een beperking van de nikaabs. De goedpraters ondermijnen daarmee een ander veelgebruikt argument, namelijk dat de betrokken vrouwen zich uit vrije wil van hun gezicht en identiteit laten beroven.
Wie is de ‘dader’?
Slechts één argument tegen het nikaabverbod kan me wel bekoren. De maatregel zou zich richten tegen de slachtoffers en niet tegen de daders. Ik hoop daarom op een creatief voorstel, waarmee de cipiers van de wandelende vrouwengevangenissen keihard worden aangepakt, gekoppeld aan een mildere aanpak van de gevangenen.
Carel Brendel is schrijver/journalist. Dit artikel verscheen eerder op zijn website carelbrendel.nl.