Gonzo-held Hunter S. Thompson mag dan dood zijn, we hebben altijd Arthur van Amerongen nog. Ooit werd hij bijna bekend, beroemd en rijk door het winnen van de AKO-literatuurprijs voor zijn schokkende en onrustbarende non-fictie boek Brussel: Eurabia waarin hij verslag doet van een ontluisterende vorm van islamisering in de Brusselse buitenwijken, maar helaas bleef het slechts bij een nominatie van die AKO-literatuurprijs. Had hij maar iets artyfarty corrects met veel multiculturele dingen moeten schrijven. Van Amerongen woonde de afgelopen vier jaar afwisselend in Paraguay en Rio de Janeiro, met zijn Spaanse verloofde Paula, zes honden en nog wat katten. In februari 2012 komt bij Nijgh en Van Ditmar Mambo Jambo uit, de Latino-versie van Kluun. Daarna vertrekt Van Amerongen y familia naar Andalucia, waar hij Reconquista gaat schrijven, een pseudo-wetenschappelijk boek over de voor- en nadelen van de aanwezigheid van Moren in Europa. Omdat hij van internet houdt, en van DeJaap, en van drugs, alcohol, gokken en wijven maar dat terzijde, zal hij voortaan iedere week de DeJaap-bezoeker trakteren op het betere ruige werk uit zijn woonplaats Asunción (dat ligt in Paraguay te Zuid-Amerika). Wij garanderen: met Arthur van Amerongen uw week beginnen is net zo heilzaam als ontbijten met drie flessen wodka en een halve kilo speed. Hieronder een hoofdstuk uit Paranoia Paraguy, ook al zo’n dijk van een Van Amerongen-werk.
5 Kilombo
Het is steenkoud in de cel. Larry is bont en blauw geslagen door de Guardia Civil en zit naast mij te kreunen op de betonnen vloer. In de hoek ligt een jongen vredig op een paardendeken te slapen. Naast hem staat een emmer vol pis waar een drol in drijft. Mijn polsen zitten onder de rode striemen van de handboeien. De diender die ons naar de cel bracht, vertelde dat de knaap eerder op de avond iemand had doodgestoken. De hoer die Larry had liggen neuken was minderjarig. Prostitutie is legaal in Paraguay maar er zijn kennelijk toch fatsoensnormen. Het meisje was dertien en zwaar aan de crack. De man van de receptie had de politie gebeld. Larry verzette zich fel tegen zijn arrestatie, uiteindelijk stonden er zeven agenten in de hotelgang. Twee politiemensen snuffelden wat rond in mijn hotelkamer en babbelden op amicale toon met Liz. Die mocht vertrekken, ik werd in de boeien geslagen, zonder dat ze mij vertelden waarom. Ik protesteerde niet en stribbelde niet tegen toen ik werd afgevoerd naar het politiebusje dat voor het hotel stond, gadegeslagen en uitgejoeld door een enorme groep stomdronken nachtvlinders. Larry werd, slechts gekleed in een vunzige onderbroek, door de agenten in het busje gedragen. Hij kalmeerde pas nadat een agent hem rake klappen met een gummiknuppel had gegeven. We reden door de Estrella-straat naar de Chili-straat, waar zich het hoofdkantoor van de politie bevond. Ik was niet erg gerust over een goede afloop. Paraguay was een van de corruptste landen ter wereld en als ik koime, smeergeld moest betalen zou ik ernstig in de financiële problemen komen. Een vriendelijke agent begon met een vinger op een aftandse Remington te tikken. Nergens in het hoofdbureau was een computer te bekennen. Larry werd in een andere ruimte ondervraagd, af en toe brulde hij iets en kreeg hij een pets in zijn gezicht. Mijn gegevens waren na een half uur eindelijk opgetikt en werden samen met mijn paspoort in een plastic mapje gedaan. De vriendelijke agent had door mijn pas gebladerd en belangstellend naar de stempels van de Marokkaanse douane in Tanger gewezen. Godverdomme, dacht ik terwijl het klamme zweet mij uitbrak, straks denken ze dat ik een drugskoerier ben.
Nu wacht ik machteloos in de cel op de dingen die gebeuren gaan. Ik had het kunnen weten. Duistere krachten leidden mij steevast naar de verkeerde plekken. Mijn moeder vertelde mij toen ik nog een kind was dat bij de geboorte al vast stond of de mens naar de hemel of naar de hel zou gaan. Iedere handeling tussen geboorte en dood was voorbestemd en daar kon je niets meer aan veranderen. Dat was in zekere zin een geruststellende zekerheid maar ik begrijp niet waarom Paraguay in het goddelijke plan is opgenomen. Ik praat mijzelf moed in. In Israël werd ik om de dag knettergek en wilde ik het liefst met een machineweer iedereen om mij heen neermaaien, en uiteindelijk woonde ik al met al bijna acht jaar in het land in de verwachting mijn zielenheil te vinden. Maar het paradijs bleek de hel te zijn, en nu zit ik in limbo in Paraguay. De crack is godzijdank uitgewerkt zodat ik enigszins structureel kan denken. Ik ben in mijn leven drie keer eerder opgepakt, altijd wegens overtreding van de opiumwet. De eerste keer was het ergst, zoals dat zo gaat.
Ik woonde samen met Rivka, mijn grote liefde, en stond op een avond een Boef Bourguignon voor haar te stoven. Zwetend en met maagkrampen van het afkicken stond ik apathisch in de pan te roeren. Ik moest gaan scoren, maar hoe pakte ik dat aan? Rivka was op de hoogte van mijn verslaving maar meestal wist ik haar om de tuin te leiden. “Lieverd”, zei ik met zalvende stem, “zullen we na het eten naar een leuke film kijken? Ik fiets wel even naar de videotheek.”
Rivka vond het een goed idee en mijn junkenbrein begon te ratelen. Het fietsen naar de videotheek kostte mij op en neer 14 minuten en het uitzoeken van een film – de meeste hadden we al gezien – zou maximaal 20 minuten gaan duren. Ik had dus ruim een half uur, genoeg om een bal heroïne te scoren op de Zeedijk. Als een gek fietste ik de naar de Dijk en had binnen tien minuten een bal bruin gescoord bij een onbekende neger. Ik begon met een gedeeltelijk voldaan gevoel – het kon een nepper zijn – aan de terugreis. Plotseling holde er een vreemde man met een bontmuts en een rugzakje naast mij. Hij duwde mij van de fiets en drukte mij op de grond. De bal had ik nog steeds in mijn hand. Het bleek een stille te zijn, en ook nog eens de meest gevreesde van de Zeedijk: Kromfoetoe. De negers noemden hem zo omdat hij lichtelijk mank liep. Ik dacht dat ik er makkelijk van af zou komen maar het tegendeel bleek waar. “Het ging niet om mij”, zei Kromfoetoe even later terwijl hij tergend langzaam een procesverbaal opmaakte, “maar om Boeroe, die man bij wie je gekocht heb. Die hebben we al lang op het oog. Als je tegen hem wilt getuigen, scheur ik nu dit proces-verbaal stuk”.
“Graag”, zei ik opgelucht, “mijn vriendin zit op me te wachten, het vlees ligt in de pan te verrotten en ik moet nog langs de videotheek.”
Ik keek op de klok en zag dat er al een uur verstreken was, Rivka was nu zeker ongerust. Kromfoetoe gaf me een plastic beker koffie en zei dat ik ondanks mijn voorbeeldige medewerking toch nog even in de cel moest wachten tot ze klaar waren met Boeroe. “Regels zijn regels, studentje”, had Kromfoetoe eerder grijnzend gezegd terwijl hij toekeek hoe ik de veters uit mijn schoenen haalde en een agent met plastic handschoenen mijn reet inspecteerde. Het piepkleine balletje bruin had de smeris in een grote envelop gedaan die naar het laboratorium zou worden gestuurd. Ik mocht niet één telefoontje plegen, terwijl ik dacht dat ik daar recht op had. Kromfoetoe moest nu schaterlachen: “je kijkt teveel televisie, meneertje”.
In de cel lagen twee heroïnehoeren te rillen en stonk het naar pis. Zelden heb ik mij zo beroerd en eenzaam gevoeld als toen. Uiteindelijk moest heb ik door een spiegelraam mijnheer Boeroe aanwijzen als de dealer die mij de dope verkocht en mocht ik gaan, na drie uur. Ik had veel uit te leggen en mijn relatie stond voor de zoveelste keer op springen.
Larry rekt zich uit en kreunt.
“Wie geht´s, Alte?”, vraag ik aan de gekneusde Mennoniet.
“Het gaat zoals het gaat, wat kan ik zeggen, it´s a fucking kilombo man.
“Wat is een kilombo, Mennoman?”
“Weet je dat nog niet, hoe lang ben je al in dit fucking shithole, kilombo is clusterfuck, catch 22, Fubar, Fucked up beyond all recognition. En kilombo betekent ook bordeel, als ik je daar mee blij kan maken. That fucking bitch did me in, man. I am definitely fucked. Halleluja”
“Waarom hebben ze mij eigenlijk gearresteerd?”
“Zij stellen de vragen, niet jij. Hebben ze die dope gevonden?”
“Ik heb alles door de plee getrokken, broeder”, zeg ik ongerust.
“Laatst hebben ze een Fransman tot drie jaar veroordeeld. Hij had twee gram crack op zak. Hij kon geen koime betalen en dan ben je hier de lul. De gevangenis van Tacumbú is geen hotel kan ik je verzekeren, en ze zijn daar gek op je witte reet”.
Ik vind deze cel al onaangenaam en ril van de gedachte dat ik voor een paar jaar moet brommen in dit tropisch paradijs.
“Hoelang kan jij krijgen vanwege die hoer, Larry?”
Larry krabde zich langdurig op zijn rug en zei: “ik vrees dat ik mijn oude heer moet inschakelen, die Arschloch. Dat gaat hem flink wat duiten kosten.”
Ik ken Larry een paar uur maar en begin een aardig beeld van hem te krijgen. Hij heeft een dominante vader en dat is een slecht teken. Ik deel mannen altijd in twee groepen in, de mannen met een moedercomplex en de mannen met een vadercomplex. De laatsten hebben een probleem, opboksen tegen je vader is een treurige en slepende kwestie. Gevoelens tellen niet mee, alles draait om prestaties en prestige. Beter een moedercomplex. En Larry is gierig, hij heeft de hele avond geen cent betaald, lekker zitten zuipen, crack gerookt en een minderjarige hoer geneukt op mijn kosten. Larry praat makkelijk over geld terwijl hij vanavond geen cent heeft uitgegeven. Gierigheid is een manier van leven. Het kan zijn dat hij echt geen geld bij zich heeft. De echte schraper kan bulken van het geld. Een schraper hoeft niet meteen hebberig te zijn. Een schraper is niet noodzakelijkerwijs een vrek. De hebberige vrek is het ergst. Een gierigaard denkt altijd dat iedereen op zijn geld uit is, hij is paranoia. En iedereen weet dat hij gierig is want de knijper maakt daar geen geheim van. Ik kende een jongen die altijd vrolijk meedronk met ieder rondje in de kroeg maar als hij aan de beurt was, verdween hij als een dief in nacht.
Toch mag ik Larry, hij heeft een goeie vlezige kop en lijkt op mijn Vlaamse slager in Brussel. Ik heb iets met grote lompe en agressieve kerels, wellicht omdat mijn vader een klein en bescheiden mannetje was die mij nooit ook maar een enkel gevoel van veiligheid gaf. Mijn bodyguard heeft het vanavond echter lelijk laten afweten.
Larry heeft de hele avond enkel over zichzelf gepraat, hij heeft mij nog niets gevraagd. Het is al een hele prestatie dat hij mijn naam onthouden heeft. Het is wonderlijk hoe het gros der mensen in hun eigen bubbel leeft. Ik kan maar niet geloven dat Larry godsdienstleraar is geweest.
“Je had toch voor onderwijzer gestudeerd, waarom is dat misgegaan?”
Larry slikt: “Mijn vader, mijn vader, altijd die ouwe klootzak weer. Eigenlijk heet ik Ezechiel, dat vond mijn vader wel een fijne naam. Godverdomme, voor hetzelfde geld had hij mij Jeremia genoemd, of Jesaja, dan ben je echt voor het leven getekend. Jij boft trouwens ook met jouw naam zeg, Job, de grootste sukkel uit de bijbel. Mijn vader dreigde me te onterven als ik niet voor onderwijzer ging studeren. De ouwe heeft een boel plata, hij verdiende bakken met geld met zijn landingsbaan, waar de hele dag privé-vliegtuigjes landden, vooral uit Bolivia. De man deed alles wat God verbood maar ik moest godverdomme godsdienstleraar worden. Fuck Menno, fuck Jezus, fuck God, fuck Boeddha, fuck mighty Jahwe en fuck die lousy god van de Mohammedanen. Ik heb nog een paar maanden les gegeven op een Menno-school in Filadelfia maar ik werd daar helemaal gek. Geef mij maar de jacht. Ik mocht de kinderen wel slaan, weliswaar corrigerend met een liniaal op de handen maar ook daar moet je in Amerika niet mee aankomen, krijg je meteen een proces aan je broek. Ons onderwijs deugt, wij gebruiken geen computers, alles moet uit het hoofd, kom daar maar eens aan bij die mongolen in Paraguay, die hebben het wiel niet uitgevonden, en het buskruit ook niet. Mennonietenland heeft niets met Paraguay te maken, het is georganiseerd en gedisciplineerd. I tell you man, we are Gods chosen people.”
Larry staat op en begint een lofrede af te steken over zijn sekte die de woestijn deed bloeien als een roos. Op ossenwagens kwamen Larry´s voorvaderen van Asunción naar de Chaco waar ze vrij waren van diensplicht en recht hadden op eigen scholen en onderwijs in eigen taal, ze schiepen hun eigen paradijs in de Groene Hel. “Het geheim is hard werken, mein Alte, tot je er bij neer valt. In het zweet des aanschijns zul je je brood verdienen. Het leven in Paraguay was in die tijd fucked up man, er was niets maar dan ook niets, waarom denk je dat ze het de Inferno Verde noemen. Ze crepeerden van de honger, uitdroging, malaria, knokkelkoorts, gele koorts, dysenterie, tyfus, tbc, polio en de zandvliegen, you name it, Brüderchen. En als je dat had overleefd, vraten de jaguars je koeien op en werd je gebeten door de motherfucking Jarara-slang en ging je binnen vijf minuten hartstikke kapot. But we did it, man, wir haben es geschafft. In ons Affenland hebben we moderne bejaardentehuizen, ziekenhuizen. We hebben eigen supermarkten waar godverdomme geen drank en sigaretten mogen worden verkocht maar het zijn wel onze supermarkten, ja? Onze coöperatie heeft 20 miljoen dollar in de kas. Stakingen en werkloosheid? Dat bestaat niet bij ons, I am telling you. No fucking unions upthere, dude. ”
De jonge moordenaar is wakker geworden van Larry´s gebulder. Todo tranquillo, todo tranquillo, zegt Larry, slaap gewoon lekker door, churro. De Mennoniet ratelt door als een bijbelverkoper op amfetamines: “Mijn familie vluchtte in de jaren dertig van de Sovjet Unie naar Paraguay. Hitler was populair bij de vluchtelingen, die dude vrat de communisten bij zijn ontbijt. De regering in Paraguay zag Hitler ook wel zitten. Er waren flink wat Mennonieten die de Nazi-filosofie begonnen uit te dragen. Mijn vader dus ook. Die dacht echt dat Onkel Adolf Rusland zou bevrijden van de commies en dat ze weer terug konden gaan. Uiteindelijk wilden de meesten Mennonieten terug naar Duitsland en Hitler zou de weg voor hun vrijmaken. In sommige kerken in onze kolonies werd Hitler openlijk geprezen in het gebed van de voorganger. Ik geloof dat ze zelfs nog in 1944 van de preekstoel riepen dat we ons met Onkel Adolf geen zorgen hoefden te maken over de toekomst. Not. Mijn vader riep dat Deutschtum belangrijker was dan christendom. Maar de echte Duitsers hier zagen ons niet zitten, dude, wij woonden in Affenland. Ik zeg het je, die man is gek. Hij zorgde voor spanningen in de gemeente, overal waar hij kwam braken vechtpartijen uit. Het is een gewelddadige man, hij kon nooit met zijn klauwen van mij af blijven. En..”
Zijn adem stokt nu in de keel, zijn stem hapert. De reus ziet er plotseling breekbaar uit.
“En wat”, vraag ik dringend maar vriendelijk.
“´s Avond kwam hij naar mijn slaapkamer, nadat hij mij kort daarvoor bont en blauw had geslagen. Dan moesten we samen bidden, op onze knieën voor het bed, en god om vergiffenis vragen. En dan sloeg die ouwe een hand om mij heen, die motherfucker had vuisten als mokers, en dan begon het gelazer. Godverdomme, godverdomme, die vuile kankerlijer.”
Larry bonkt nu met zijn hoofd tegen de muur, het lijkt of hij jankt.
Ik voel me ongemakkelijk.
Larry is zomaar in slaap gevallen tegen mijn schouder en ligt te snurken. Ik heb geen enkel tijdsbesef, geen notie hoe lang we al in deze cel zijn. Het politiebureau is uitgestorven. In de cel hangt nu een wonderbaarlijke rust, slechts verstoord door het serene gesnurk van mijn slapies.
De afgelopen weken heb ik als een gek rond gedaasd, zonder enige structuur, zonder enig plan. Ik loop met mijn ziel onder mijn arm, ben daardoor in een gevaarlijke spiraal terecht gekomen. Terug naar Europa is uitgesloten. Ik moet een vriendin hebben, de enige manier om tot rust te komen. Een moederfiguur die mij tegen de borst aandrukt. En ik moet op zoek naar een kamer, een appartement. Vroeger, toen ik nog met Rivka was, schimpte ik altijd op haar vrienden die ik voor brave burgerborsten en slijmballen uitschold, en vooral voor burgerlijk. Burgerlijk werkte op mij als een rode lap op een stier.
Nu wil ik rust, zielenrust. Mijn hele leven ben ik op zoek naar de rust die ik nooit gekend heb. De enige oplossing is met drinken te stoppen, de drank verziekt mijn geest. En nooit meer crack. Nooit meer crack.
Mijn moeder placht altijd te zeggen dat er geen mus van het dak valt zonder dat god dat wil. Het zij zo. Ik geloof niet in God noch in Allah nog in Jawhe. De bewuste keuze om niet in God te geloven brengt veel ellende met zich mee. Het is een kaal gevoel, de acceptatie dat er niets is maar dus ook geen straf in het hiernamaals, en dat is dan weer mooi meegenomen. Ik kan doen wat ik wil, mijn ouders zijn morsdood en ik hoef bij niemand nooit meer rekenschap af te leggen.
Ik ben bijna vijftig.