Ik was weer eens bij mijn electronicaboer Mo in het centrum van Asuncion wegens een pornovirus in mijn Blackberry en een aangekoekt toetsenbord. De Libanees zat tussen de kankerverwekkende Chinese meuk een boek te lezen, helemaal in zijn bubble, en ik roep: “habibi, ken je dat boek nou nog niet uit je hoofd na vijftig jaar?”
“Nee, nee, Don Arturo, het is niet wat u denkt! Dit is de Arabische vertaling van Marley & Me, u weet wel, over de lotgevallen van die grappige labrador in het land van de Grote Satan!”
Ik slikte en was even stil. Ik ben namelijk stinkend jaloers op John Grogan, de insipide bureauredacteur (ringbaard en snor, pijp) van de Philadelphia Inquirer die tien miljoen exemplaren vol schmaltzy gesnotter over een hond met ADHD verkocht. Marley & Me werd ook nog eens verfilmd met de gesjeesde zelfmoordenaar Owen Wilson en Jennifer Aniston en kreeg diverse Oscar-nominaties. Jennifer Aniston van wie ik eigenhandig duizend foto´s op de wanden van ons toilet heb geplakt! Het begon Paula zelfs op te vallen en ze vroeg me onlangs: “wat heb jij toch met die verzuurde, arrogante, verwende, seksloze bitch? Ze heeft ook nog eens een platte reet!”
Signor Zorbine
Ik hervond mijzelf en zei: “Sidi Mo, u weet toch dat ik vijf van die rakkers thuis heb en dat die volgende maand op transport gaan naar Madrid. Ik heb zojuist de reiskooien ontvangen en alleen dat grapje kost mij al 1500 dollar. En dan zwijg ik nog over de kosten voor de dierenarts en de betreffende luchtvaartmaatschappij. Die rotbeesten zijn mijn financiële ondergang en die slijmbal van een John Grogan is helemaal binnengelopen met die kutlabrador van hem. Het leven is onrechtvaardig. Pero bueno, ouwe sjacheraar van me, uiteindelijk zijn die beessies toch mijn kinderen. Ik zal u eens een ontroerend verhaal vertellen: als kind huilde ik iedere keer weer tranen met tuiten als ik het hartverscheurende Alleen op de Wereld van Hector Malot las. Ik wilde ook zwerven als Remi, met drie honden en een aap. Maar twee honden, signor Zorbine en signora Dolce, werden met huid en haar verslonden door de wolven. Gelukkig bleef signor Capi, de zwarte poedel, in leven. Uiteindelijk kreeg ik ook mijn hondje, Blackie, een witte bastaard van de boerderij. Op een van die dagen dat ik weer eens voorgoed het ouderlijk huis verliet – ik was zestien – lag Blackie kermend van de pijn in zijn mand. Hij was opgezwollen, en niet alleen van de honderden koekjes die mijn vader hem had gevoerd. Waarschijnlijk had Blackie kanker, dat zat nou eenmaal in onze familie. Ik kon het beest niet langer zien lijden en gaf hem twee aspirines. Daarna ging ik naar de kroeg en kwam om twee uur stomdronken thuis. Ja, dat is inderdaad flink haram, Sidi Mo. Pero bueno. Blackie lag stijf in zijn mand, de poten omhoog. Waarschijnlijk had hij een maagbloeding gekregen en aan zijn vertrokken kop te zien had hij flink geleden. Ik barstte in janken uit en liep naar de schuur om een schop te pakken. Als een dolleman begon ik te graven tussen de sierplanten. Mijn ouders werden wakker van het lawaai, mijn moeder verscheen in haar peignoir op het balkon, het moet een bizar tafereel geweest zijn. “Alles best en wel, Don Arturo, maar ik zie dat ik nieuwe klandizie heb en kunt u de kosten voor de reparatie van de Blackberry vast vooruit betalen?”
Afscheid van een hond
En zo gaat het dus altijd in mijn nietige en nutteloze bestaan. Zelfs Mo de electronicaboer wil niet luisteren naar mijn aangrijpende verhalen over mijn trouwe viervoeters. Toen Jagua dood ging, mijn allerbeste vriend in Paraguay, plaatste ik een rouwadvertentie in de leidinggevende dagbladen ABC, Ultima Hora en La Nacion. Ik bood de gelegenheid aan de bevolking om afscheid te nemen van mijn legendarische hond, met mogelijkheid tot kruidenthee en reuzelkoek na afloop. Er kwam vervolgens helemaal niemand naar begraafplaats Abendfrieden en gelukkig ondersteunde Paula mij toen twaalf indianen van de Aché-stam de plaat over het praalgraf van Jagua schoven. In het roze marmer stond gebeiteld: “Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij”.
Morrend schoof ik een biljet van 100.000 guaranies over de toonbank naar mijn Libanese vriend die inmiddels schaterend een passage uit Marley & Me voorlas aan vier schuddebuikende leden van Sharia4Paraguay. Toen ik badend in het zweet thuis kwam zag ik dat Fabiola, Raya, Tita, Jamba en Bibi onze kerstboom hadden gesloopt en mijn laatste veelkleurige schreeuwende negerhemden aan flarden hadden gereten. “Komen jullie eens bij papa”, riep ik vertwijfeld, “papa is heel verdrietig”. Ze renden onmiddellijk naar de ijskast want het was rond voedertijd. Gutmensch dat ik ben gaf ik ze biefstuk (vier ons per hond) en dacht aan die logistieke nachtmerrie, die helse reis naar Madrid begin januari. Aan de andere kant, besefte ik ineens, mijn ouders namen mij hoogstens mee op vakantie naar Zoutelande, Meliskerke, Biggekerke, Rijssen of Rouveen, en deze vijf honden gingen iets van de wereld zien! Spanje, Portugal! Lekker de Algarve onderschijten! Ik pakte een oud exemplaar van het Braziliaanse weekblad Veja en las een reportage, getiteld: Tudo pela saúda deles, alles voor hun gezondheid. In Brazilië wonen drieëndertig miljoen honden en zeventien miljoen katten. In iedere woning woont 1,55 hond (geen idee hoe dat er uit ziet). Die beestenstapel eet op jaarbasis 1.7 miljoen ton aan Pal, Pedigree, Whiskas en wat dies meer zij: een berg vreten gelijk aan zeven keer de omvang van de piramide van Gizeh in Egypte, aldus Veje. Tweehonderd miljoen Brazilianen can´t be wrong! Overwelmd door onvoorwaardelijke liefde gaf ik mijn hondjes een knuffel. Caramba, wat ben ik toch een goed, zuiver en vooral altruïstisch mens, dacht ik bij mijzelf, dat ik jullie niet zo genadeloos uitbuit zoals die smeerlap van een John Grogan en ik rende opgewonden naar mijn toilet. Jennifer & Me!