“Het leven is als een aubergine, Don Arturo. Éen keer krijg je hem in je hand en en tien keer krijg je hem in je reet.” Ik keek mijn elektronicaboer Mo ontroerd aan en liep vol van zoveel Libanese wijsheid. Ik was in een serieuze bui en grapte dus maar niet dat het helemaal niet erg hoefde te zijn, zo´n schitterende glimmende vrucht in de bips. Sidi Mo had net een partij Blackberries gekregen uit Ciudad del Este, de Paraguyaanse stad op de grens met Argentinië en Brazilië. “Van de vrachtwagen gevallen en de bebaarde mannen in jurken uit Ciudad del Este waren zo keurig om de partij tijdelijk bij mij te parkeren, Don Arturo.
U kent de kernwaarden van de islam als geen ander. Een dag geen salafisme is een dag niet geleefd. A propos, wanneer komt de Arabisch vertaling van uw bestseller Brussel:Eurabia, ik hoorde van vrienden in de umma dat er veel belangstelling voor is. Liep u werkelijk door Brussel in een witte jurk en een rode fez om niet op te vallen? Bij de baard van de profeet, dat zouden zelfs Egyptenaren nog doorhebben!”
Brussel: Eurabia
“Sidi Mo, ik kan er op dit moment niets over loslaten maar ruk speciaal voor u vast het tipje van de sluier. U weet, rukken is aan mij wel besteedt, soms is het jammer dat ik er geen cent mee verdien anders had ik nu ook wel zo´n leuke winkel van Sinkel zoals u, en een onbekommerde ouwe dag. Pak de waterpijp, graag de tabak met appeltjessmaak, en dan zal ik me u daar eens wat spannende verhalen vertellen over mijn tijd in Brussel.”
We gingen op de grond zitten en ik zoog mijn longen vol met Allah´s puike rookwaar. “Bueno, Sidi Mo, waar zal ik eens beginnen? Brussel:Eurabia was zo goedkoop mogelijk uitgegeven door mijn toenmalige uitgever, met een onopvallende kaft. Vreemd genoeg was er wel veel belangstelling. Ik kreeg een lijstje met af te werken interviews in Nederland en in België. Ik reisde drie weken lang van hot naar her. De toon van de interviewers was op een paar uitzonderingen na vijandig. Hoe durfde ik zo kritisch over die goedmoedige moslims in Brussel te schrijven? Mijn eerste interview was voor een radiostation in Brussel met een meisje dat mij weigerde een hand te geven. Alsof ik schurft, herpes en psoriasis had, Sidi Mo! De toon van mijn tournee was gezet. Sommige journalisten hadden het boek niet eens gelezen en citeerden uit interviews van collega’s.
Haatdragende extremisten
Belgische journalisten konden niet verkroppen dat ik zo negatief over Brussel schreef, terwijl ik in het toch al gekuiste boek en tijdens de interviews genuanceerd uitlegde wat er met mij gebeurd was in die stad. Ik had mij helemaal ondergedompeld in het islamitische milieu in Brussel. Ik installeerde me in een oud huis in de volkswijk de Marollen, tussen de Marokkanen. Ik wilde weten of de moslims in Brussel een verrijking waren voor de stad of een voorpost waren van een gedroomd kalifaat, een vijfde colonne. Om daarachter te komen, moest ik mij voordoen als kandidaat-moslim. Daarom at ik halal, dronk ik geen druppel alcohol, gebruikte ik geen drugs en ging ik niet meer uit. Ik schuwde elke verleiding en sliep met mijn handen boven de lakens. Ik bad vijf keer per dag, telkens voorafgegaan door de rituele reinigingen. Ik vulde mijn dagen met diepgravende studie van de Koran, eindeloze wandelingen door de Brusselse moslimwijken, bezoeken aan gebedshuizen en avondlijke lezingen door zelfverklaarde Korangeleerden. Ik kwam rond met zes euro per dag. Erg opwindend was dat allemaal niet en ik werd er broodmager van, maar ik wilde nu eenmaal geen half werk doen. Aanvankelijk vond ik de islam een warme godsdienst, gedreven door naastenliefde, broederschap en onbaatzuchtigheid. Maar ik ontmoette enkel humorloze jonge Marokkanen die een bikkelhard geloof predikten, ontdaan van enige liefde en verdraagzaamheid. Het aantal agressieve en haatdragende extremisten overtrof mijn droevigste verwachtingen. Ik werd zo diep getroffen door die alomtegenwoordige haat dat ik als kandidaat-bekeerling het spoor bijster raakte. Geheelonthouding en de daarmee gepaard gaande verveling maakten van mij een verzuurd wezen, maar misschien was ik dat altijd al geweest en kwam het in Brussel pas genadeloos naar buiten. Ik zei tegen een journaliste: “Als je van je vrienden af wilt, moet je moslim worden.” De juffrouw keek mij verbaasd aan. “Nou,” vervolgde ik, “het is zo’n treurig en vreugdeloos bestaan dat niemand je meer wil zien op een gegeven moment, je kan nog beter een besmettelijke huidziekte hebben.” Braaf noteerde het meisje mijn wijsheid en zette die boven aan het verhaal.
De Belgen die mij interviewden waren nog nooit in de islamitische wijken van Brussel geweest. Toch geloofden ze mijn ervaringen niet. De meesten woonden op een dorp ergens in Vlaanderen en zaten ’s ochtends bibberend in de trein of auto als ze naar hun werk moesten. Brussel is een anonieme en dreigende stad, de Vlamingen waren blij als ze zich om vijf uur ’s middags weer naar huis konden haasten. Dertig procent van de inwoners van Brussel is moslim, als je de illegalen meetelt. Kort na 9/11 bezwoer de Belgische regering haar onderdanen dat er geen enkele dreiging bestond van terroristen. Maar Brussel was wel degelijk een sluimerend bolwerk van moslimextremisten. De Belgische gevangenissen zaten vol met terroristen.”
‘Fascisme!’
Sidi Mo luisterde vol ontzag naar mijn adembenemende avonturen en wenkte af en toe naar een indiaan die dat weer met nieuwe thee aan kwam draven. “Hoe is het weer eigenlijk in Brussel, Don Arturo, zo een beetje als in Beiroet en Asunción? “
Ik berispte Sidi Mo en bromde dat hij niet met zulke triviale onzin als het weer moest aan komen kakken bij mij, nota bene cum laude afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam.
Ik ging verder met mijn hartverscheurende ervaringen in Brussel.
“Sidi Mo: Nobody knows the trouble I´ve seen but you can´t get a good man down! Een journalist werd woedend toen ik zei dat veel gematigde moslims in de stad precies weten welke geloofsgenoten subversief zijn. Ze wonen immers in wijken met een moordende sociale controle vanuit de islamitische gemeenschap. Een jonge moslima die op straat een sigaret rookt of een jongen zoent, wordt binnen vijf minuten verklikt en krijgt ervan langs. De tamtam werkt perfect. Diezelfde sociale controleurs sluiten wél hun ogen voor iemand die wekenlang met jerrycans benzine rondzeult of verdachte pakjes naar zijn huis sleept. Zo iemand aangeven vinden ze verraad. Hun laksheid is ook het gevolg van angst en schaamte. Een moslim hangt de vuile was niet buiten. Maar uit angst of sympathie zwijgt de gemeenschap als een graf.”
De rood aangelopen journalist begon over de aardige Marokkaanse bakker in zijn dorp en bromde iets over fascisme. Ik bestelde nog maar een borrel. De man zei vervolgens dat de overheid toch hard werkte aan de integratie van de moslims.
Knuffelallochtonen
Mijn antwoord luidde, Sidi Mo, u kent mij, ik ben eerlijk mens: “Onzin. De enige interactie tussen moslims en autochtonen is de handel: levensmiddelen, gestolen auto’s, drugs en wapens, het maakt niet uit. Sommige Belgen kopen hun brood en groenten bij allochtone winkeliers omdat het goedkoper is. Van een echte ontmoeting tussen de culturen heb ik geen beginsel kunnen ontdekken. Er lopen wel knuffelallochtonen rond in de Belgische politiek. Die dienen enkel om stemvee binnen te halen maar ze zijn niet representatief voor hun gemeenschap.”
Sidi Mo knikte en zei: “Het is eigenlijk net zoals in Asunción, wij hebben ook geen contact met de heidenen maar wij werken wel keihard. Dat idee dat je gratis geld krijgt, de hele dag in je bed ligt te stinken en dan op vrijdag even met de mannen naar de moskee gaat, wie heeft dat bedacht?”
“Sidi Mo, daarvoor moet u bij de Partij van de Arbeid zijn, ik stuur u wel een adressenbestand.”
Geobsedeerd door verboden
Bloedserieus vertelde ik nu verder: “Sidi Mo, ik voelde mij machteloos en de toon van de interviews werd feller, ik werd steeds fanatieker bejegend door de journalisten. Ik vertelde over de bikkelharde schriftgeleerden die dwepen met de catechismusislam. Ze zijn geobsedeerd door verboden. In Brussel zijn vreselijke boekhandels, vol antisemitische en opruiende lectuur. Racistisch en bij wet verboden, maar de politie laat het begaan. In de ogen van ‘echte’ moslims is België een land van wulpse vrouwen, zatlappen en biggenvreters. Integratie is voor hen een ongelovige daad. Ik zag in Brussel enkel getto’s, vol moslims met middeleeuwse opvattingen die op geen enkele manier in contact staan met de Belgische samenleving. Sterker, ze verachten die samenleving. De weinige autochtone cafés en winkels in de extremistische wijken sluiten. Een beetje Belg komt er niet meer wonen. De getto’s breiden zich als inktvlekken uit. Vooral de salafistische vorm van de islam is bikkelhard, ontdaan van enige liefde en verdraagzaamheid. En er was de jaloezie jegens de westerse samenleving met alle vrijheden, en vooral de vermeende seksuele vrijheid die wij genieten. Hoe hoger opgeleid, hoe meer ze zich tegen de westerse wereld keren. Ze verachten het gastland, maar aanvaarden wel gretig de uitkeringen die ze genieten. Echte moslims voelen zich superieur aan de losbandige autochtonen. Dat menen ze echt en ze zeggen het ook met zoveel woorden. Nog sterker en gevaarlijker: ze prediken dat onophoudelijk bij ongeschoolde geloofsgenoten, die hun argumenten zonder nadenken slikken.”
“Ik waarschuwde voor de gevaarlijkste plekken van Brussel: de talloze ‘achterafschooltjes’ en ‘achterafmoskeetjes’. Daar wordt haat gepredikt. Veel meer dan in de officiële moskeeën, die doorgaans nog bevolkt worden door min of meer keurige mensen. In de onopvallende, kille zaaltjes worden bekeringen gedaan van Belgische vrouwen die met een moslim willen trouwen, van ex-criminelen die hun leven willen beteren en van labiele en verloren gelopen broeders en zusters die weer het licht willen zien. Voor de buitenwereld verkondigen bebaarde mannen de islam van de liefde en de vrede. Als ze onder elkaar zijn, gaan ze fel tekeer tegen het Westen, de joden en de boeddhisten. Ze kanten zich tegen de moderne wetenschap, vrije democratische politiek en nog het meest tegen de zeden. In de achterafmoskeetjes liggen de echte kweekvijvers van het extremisme.”
Sidi Mo was nu erg aan het zweten, zijn muts was doorweekt. “Don Arturo, ik vind dat u de mensen daar in de umma wel erg makkelijk extremisten noemt, ik zou het gewoon bij moslims houden, zo raar is hun gedrag toch niet?”
‘Jij bent de volgende die wordt geslacht’
“Sidi Mo, ik weet dat ik nooit over religie praat, het is dat u over die bips-aubergine begon anders had ik allang thuis gezeten bij moeders de vrouw, met een glaasje ijskoud schuimend bier. Daarom ga ik het kort houden, het wemelt inmiddels van de Hezbollah-kooplieden in uw toko, een normaal mens zou er gewoon achterdochtig van worden! Bueno. Een journalist schreef geruststellend dat men mij moeilijk kon verdenken van een aangeboren afkeer voor de islam en zijn aanhangers, of van bruine politieke keuzes. Ik studeerde Arabisch en Hebreeuws en behaalde mijn doctoraat met een scriptie over de heilige oorlog in Algerije. Mijn geschriften getuigden aanvankelijk van enige sympathie voor de moslimstrijders. Ik stemde altijd uitgesproken links, werkte als journalist vijftien jaar lang in het Midden-Oosten, behendig manoeuvrerend tussen de hoeren, de flikkers, de dronkenlappen en de radicale moslims. Een Nederlandse krant schilderde mij af als een paranoïde junk. In mijn boek had ik geschreven dat relatief veel nieuwe moslims in een vorig leven verzeild waren geraakt in een wereld van drugs, drank, prostitutie en criminaliteit. Richard Reid, de shoe bomber uit Engeland, was een hardnekkige junk en draaideurcrimineel, die in de gevangenis het licht had gezien. Veel verslaafde of criminele Marokkanen keren in de cel terug naar hun wortels. In het woord van de Profeet vinden ze een leidraad terug die ze in de samenleving al dan niet door eigen toedoen kwijt zijn geraakt. Een andere recensent was wat milder en schreef dat mijn boek een nieuwe invulling van het begrip ‘openhartigheid’ was, dat ik alles buitenboord gooide: mijn jeugd, mijn gevecht tegen heroïne- en drankverslaving, mijn mislukte relaties en mijn mislukte poging om de islam te begrijpen. Ik schreef openhartig over mijn mislukkingen als journalist in het Midden-Oosten, waar ik indertijd nog vol mededogen schreef over Hamas en Hezbollah en gaf nu ruiterlijk toe dat ik mij stroop om de mond had laten smeren. Mijn principes waren belangrijker geweest dan de realiteit. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, vervolgde de recensent, en het was groots van mij dat ik dat nu eerlijk toegaf. De man had gelijk maar ik had geen andere keuze.”
“Sidi Mo”, sprak ik zachtjes, de adem stokte in mijn keel, “ik wist dat ik moest vertrekken voordat het milieu waarin ik vertoefde van de komst van mijn boek op de hoogte zou zijn. Ik vertrok naar Zuid-Amerika toen de eerste geruchten over mijn ‘verraad’ begonnen rond te zingen. Op islamitische websites las ik opwekkende kreten als: ‘Wen er maar aan, varkentje, jij bent de volgende die wordt geslacht’, een verwijzing naar de moord op Theo van Gogh. Het goede nieuws is dat die moslims mijn boek toch niet kopen. Ze hebben namelijk al een boek.”
‘Bataafse racist!’
Een redacteur van het Belgische dagblad Le Soir schreef in een krantencommentaar: “Het schijnt dat onze Bataafse racist Brussel verruild heeft voor het oerwoud van Latijns-Amerika. Qu’il y reste, dat hij daar blijve!”
Sidi Mo veegde de tranen uit zijn ogen, zei dat de schoorsteen immers moest roken, de vertegenwoordigers van de Hezbollah werden onrustig en wilden geld voor hun partij van de vrachtwagen gevallen Blackberries. “Don Arturo, ik schaam me een beetje voor die broeders in Brussel. Ik begrijp dat u heel veel aubergines op de verkeerde plek hebt mogen ontvangen maar ik weet het goed met u gemaakt! Volgende week vrijdag laat ik uw proeven van mijn overheerlijke baba ghasnoush, u weet wel, dat aubergineprutje uit mijn prachtige Libanon. “
Ik kon mij op de valreep toch niet inhouden en zei: “Alles best en wel, Sidi Mo, als u hem maar in de oven hebt laten garen, die aubergine, en niet in uw bips. Dat ze zegen van de Profeet op u mogen dalen. Hasta luego!”