Jouke Turpijn klaagt dat een klein clubje historici zoals Maarten van Rossem en Thomas von der Dunk de media beheersen, zodat vakgenoten geen kans krijgen. Zijn wilde aanval richt zich vooral op Historisch Nieuwsblad, het ‘visitekaartje’ van al die ‘Bekende Historici’, die eindelijk eens moeten ophoepelen. Turpijn gooit twee kwesties door elkaar: een generatieconflict en de spanning tussen wetenschap en journalistiek.
De nieuwe Maarten
De eerste kwestie: Turpijn ontkent dat er sprake is van een generatieconflict. Generatieconflicten vindt hij iets voor babyboomers en daar zet hij zich – o, ironie – juist tegen af. Niettemin parafraseert hij instemmend een Amsterdamse promovendus die afwil van ‘oude lullen’. Zelf treedt Turpijn (35), docent Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, op als mentor van een groepje jonge historici. Zij hebben een website opgericht waar onder meer afstudeerders hun scripties kunnen publiceren. Een mooi initiatief, dat kan dienen als oefenvijver voor jonge talenten. Het is verkeerd om te concluderen dat er hele volksstammen zijn van miskende, briljante historici van beneden de dertig. Dat valt nogal tegen. Maar voor wie echt iets in zijn mars heeft liggen er kansen, ook bij HN.
In dit blad staan regelmatig artikelen van beginnende historici. In Turpijns wereldbeeld is dit echter niet meer dan een tactiek om hen met een kluitje in het riet te sturen. Hij wil niet wachten tot talent heeft gerijpt, maar eist dat historici die hun sporen al hebben verdiend onmiddellijk hun kolommen afstaan aan zijn jonge pupillen en hun “eigen, frisse gedachten”. Het liefst zou hij zien dat Maarten van Rossem zijn met HN verbonden glossy Maarten! aan hen uitlevert. Of toch niet? Volgens Turpijn willen jonge historici ‘zeker geen nieuwe Maarten zijn’. Een vreemde uitspraak, aangezien hij zelf tijdens de Nacht van de Geschiedenis 2008 meedeed aan de debatwedstrijd ‘Wie wordt de nieuwe Maarten van Rossem?’ Turpijn won niet.
Populariseren
De tweede kwestie die Turpijn aanroert gaat over de spanning tussen wetenschap en journalistiek. Vanouds hebben sommige academici weinig op met populariseren. Turpijn beticht HN van gemakkelijk scoren over de rug van de wetenschapper. Daarmee gaat hij voorbij aan de doelstelling van het blad, een brug te slaan tussen de historische wetenschap en een breed publiek. Onvermijdelijk doet de redactie concessies aan de lezer, die meestal leek is. Academische beschuldigingen van oppervlakkigheid en blinde vlekken liggen dan op de loer. Afgezien van de vraag of zulke verwijten terecht zijn, krijgt de academicus er veel voor terug: aandacht voor zijn vakgebied, nieuwe studenten, hogere oplagen voor zijn boeken. Wie zijn neus ophaalt voor populariseren moet niet zeuren over gebrek aan aandacht.
Volgens Turpijn zou het HN slechts om geld te doen zijn. Het is waar dat het blad op commerciële basis wordt gemaakt. Dat is geen schande, integendeel. Het is eerder beschamend dat Turpijn in zijn stuk bedelt om gemeenschapsgeld voor ‘grassroots-projecten’ zoals de website van jonge historici. Ook HN is twintig jaar geleden van onderop begonnen en heeft altijd zijn eigen broek opgehouden. Dat moeten jonge historici toch ook kunnen?
Bas Kromhout is redacteur van Historisch Nieuwsblad
Dit stuk verscheen eerder in de Volkskrant.