Aan Barrels – een braakbal, het prozadebuut van dichter Harry Vaandrager (1955, en inderdaad, familie van de legendarische Rotterdamse woordscharrelaar C.B. Vaandrager), zet meteen stevig in: ‘Nee. Nee. Nee nee nee. Het is nee, en het blijft nee. Nee. Duidelijk? Niet anders dan nee. Voor altijd nee. Drie letters. N.E.E. Nee nee nee. Het is nee. Nee nee neeeee. Alleen nee. Nee, nog niet duidelijk?’
Ook in de negen monologen die na deze proloog volgen tonen de verschillende vertellers zich van hun meest weerbarstige kant. Niet zo raar wellicht: vier van hen zitten wegens onprettige vergrijpen als vrouwenhandel, meervoudige verkrachting, drugshandel en gewapende roofovervallen voor minstens zeven jaar in de gevangenis. Vier anderen zijn hun vrouwen: een moeder en drie vriendinnen. Ze helpen de mannen bij hun plan om uit de gevangenis te ontsnappen: een voornemen dat weinig kans van slagen heeft, dat begrijpen ze allemaal, ook al zeggen ze het niet. Eigenlijk willen de vriendinnen wel van die mannen af; iets wat die op hun beurt maar al te goed weten. De enige onschuldige van de vertellers is Andreas, die het boek met een korte monoloog afrondt: hij is dan ook een doodgeboren kind.
De losjes met elkaar verbonden monologen zijn de braakballen uit de ondertitel; vooral de mannen hebben het over van alles wat hen dwarszit zonder dat er ook maar iets van een oplossing lonkt. Ze zitten gevangen in de bol van hun eigen gedachten en angsten, en die vormen het verhaal, niet de loop van de gebeurtenissen. Zoals de ongetwijfeld door de schrijver zelf ingefluisterde achterflaptekst het treffend stelt: ‘Het is hun onverkropbare lot “niemand” te zijn.’ Dan slaan ze zichzelf brallend op de borst, de volgende alinea piepen ze van doodsangst. Ze doen dat in een diverse kanten opschietende taal, waarin vaak alle registers van een barokke lyriek worden opengetrokken. De tot citeren uitnodigende zinnen zijn pure poëzie en de monologen vragen er door hun dramatische opbouw om hardop te worden voorgelezen, ook als de betekenis je soms ontgaat.
Het zijn overigens geen standaard gevangenen. Ze zijn zeer belezen, parafraseren op eigen wijze grote filosofen, bijvoorbeeld Wittgenstein: ‘Er schijnt een denker te zijn geweest die zei dat waar je niet over kan lullen, je daarover je smuil moet houden.’ Ik zag in de gauwigheid schrijvers als Joseph Conrad, Malcolm Lowry, Baudelaire, Riekus Waskowsky, Paul Valéry, Cervantes en Samuel Becket voorbijkomen, maar ik zal zeker nog veel citaten gemist hebben. Ook hebben ze een bij bajesklanten weinig voorkomende hobby: ze schrappen, met als voorbeeld het scheermes van Ockham, uit de tiende druk van de Grote Van Dale de in hun ogen overbodige woorden. Waarom ze dat doen? Geen idee, misschien omdat de schrijver zelf nu zo lekker stapelingen van de weggestreepte woorden kan maken. Desondanks bezigen de vertellers regelmatig termen die andersoortige woordenboekenlezers als onnodig zullen voorkomen; de mannen vooral Rotterdams bargoens, de vrouwen woorden als riposte, affront en habitat.
Vaandrager is er ondanks al zijn uitbundige lef in geslaagd te voorkomen datAan barrels aan oeverloze woordkakkerij ten ondergaat. De scheldpartijen zijn soms wat obligaat en gaan te lang door, maar ze hebben een functie: ze zetten de verstilde passages waarin de verteller tot een helder inzicht komt in een schrijnend licht. Dat inzicht is niet opwekkend en geldt voor ieder mens, in de gevangenis of niet: alleen in de dood is er rust en onschuld. Een deprimerende boodschap die zo zwaar is dat er nauwelijks beweging in het verhaal zit. Toch werd ik betoverd en opgevrolijkt door dit taalvuurwerk dat uiteenspat tegen een inktzwarte hemel van doodsangst.
Citaten
‘We hebben vorige week besloten eens fiks de bezem door het woordenboek te halen. Wordt een grote schoonmaak. Een woordenstorm zal woeden. Ze kunnen de moord stikken alle woorden met gebrek aan humor. Alle passieloze woorden. Alle woorden zonder bokshandschoenen. Alle woorden met twee linkerbenen. Mietjeswoorden. Parfumwoorden. Woorden als verzopen vissen. De hele santenkraam, opgepleurd. Punt uit.’ (Marc, pag. 13)
‘Mijn wijf Claire bezoekt me iedere week trouw. Dan laat ik ze alle hoeken van de cel voelen. Tot het geil van de muren glijdt.’ (Marc, pag. 15)
‘Ik zeg het niet graag, want een kip doet me altijd aan Marc denken. Kakelt ook maar raak. Neuken ho maar, kakelen des te meer. Kukeleku. Begin langzamerhand te vermoeden dat hij impotent is.’ (Claire, pag. 162)
‘Kan niets, mag niets. De pestilente geur van bejaardheid en van dementie hangt hier overal. Het masker van de beschaving is dun. En dan die rochelende stemmen van eeuwen her, die lijken te zeggen: sterfelijk, sterfelijk.’ (Moeder, pag. 71)
‘Ik moet mijzelf cadeau geven aan de builenpest die er in mijn buik lustig op los feest.’ (Claire, pag. 172)
‘Ik eet gezond, ga op tijd naar bed, paf niet, vertoef vaak in de sportzaal, maar het is het zwart. Het vervloekte zwart. Het dringt bij me binnen. Met geweld. Door al mijn openingen. Door mijn mond, anus, ogen, verzin maar. Ik ben al helemaal zwart vanbinnen. Kan niet anders. Dat is het naakte feit. Het is ongrijpbaar. Het zwart zit in zichzelf verborgen. De som van alle kleuren. Knalzwart is het. Helzwart. Gifzwart.’ (Peter, pag. 117)
‘Ik heb mezelf ingeslikt, daar komt het op neer. Zwem nu als een forel door mijn darmen. En buitenstebinnen in mijn darmige kluister verlang ik, verlang ik naar Maria als grafsteen.’ (Victor, pag. 159)
‘Spreek me niet tegen,het is een groot smeerlappig niets. Meer niet. Het is niets. Niets. Niks dramatiek, het is domeenvoudig niets. Erg genoeg. Nee, niet erg. Mmmm, het is een goddelijk niets. Het is niets dus. Onvermijdelijk niets. Duidelijk? Kan niet anders. Wacht maar af. Echt, of onecht voor mijn part, het is niets niets niets.
Niets.’ (Andreas, pag. 177)
Uitgever: | Nijgh & van Ditmar/het balanseer |
Pagina’s: | 177 |
Prijs: | 19.95 |
ISBN: | 978 90 38894 577 / 978 90 79202 102 |
Jaar: | 2011 |