Soms sla je een roman dicht en merk je bewust op dat je door het lezen rijker bent geworden. Je hebt een tijdlang meegeleefd met een aantal personages die door hun belevenissen of door de tijd waarin ze leefden jou als lezer iets hebben geleerd. Dat is absoluut het geval als jeHet grote zwijgen van Erik Menkveld tot je hebt genomen. Er ontstaat zelfs een verlangen om nog meer te weten te komen over de twee hoofdpersonen: de componisten Alphons Diepenbrock en Matthijs Vermeulen.
Alleen al vanwege de rijke historie en de poëtische taal die Menkveld bezigt om zijn verhaal te delen met de lezer is het dan ook meer dan terecht dat deze roman op de shortlist is geplaatst voor de Academica Debutantenprijs.
Menkveld sleept je namelijk mee – hij gebruikt daarvoor de tegenwoordige tijd – naar een tijd waarin de hoofdstad niet groter was dan de oppervlakte van wat we nu een plaats zouden noemen. Met een superieur gevoel voor detail en historische juistheid laat hij de lezer al heel snel in het Amsterdam van 100 jaar geleden rondlopen. Dat is ongelofelijk knap. ‘Elsa en hij hebben geboft dat ze hier een woning konden krijgen, vlak bij het Concertgebouw, in de stilte van de stadsrand, met een weids uitzicht over de polder vanuit zijn werkkamer.’
Er straalt een rust over de plekken die een rol spelen, die Menkveld door zijn stijl en de secure aandacht voor het kleine aantal personages weet waar te maken. Daarnaast ademt het verhaal de passie van muziek; Diepenbrock en Vermeulen leven voor het componeren en als lezer ga je daar snel in mee. Vanaf de eerste bladzijde is duidelijk dat Diepenbrock zich slechts laat afleiden door een aspect: zijn liefde voor de veel jongere vrouw Jo die ooit als leerlinge Latijn bij hem kwam om ‘mooie dingen te lezen’.
Zijn vrouw Elsa heeft dit in de gaten, maar is niet van plan om haar huwelijk te laten stranden. Zij richt zich op de opvoeding van de twee dochters Joanna en Thea en probeert vooral ook de carrière van haar man van de grond te krijgen. Zo nodigt zij Matthijs Vermeulen uit, die Diepenbrock enorm bewondert, zelf ook zou willen componeren, maar voorlopig alleen nog maar recensies mag schrijven over de uitgevoerde symfonieën in het Concertgebouw en het Paleis voor Volksvlijt.
Op de achterflap staat: ‘Zo begint het verhaal van een turbulente vriendschap tussen een oudere meester en zijn leerling (…) een vriendschap die strandt in overspel, verraad en de banale en meedogenloze realiteit van de Eerste Wereldoorlog.’ Maar als het gaat over het beschrijven van die turbulentie, het overspel en het verraad blijft Menkveld in gebreke.
Aan het einde van de roman legt de schrijver een verantwoording af. Hij schrijft: ‘Wie zou willen nagaan waar en in hoeverre mijn romanwerkelijkheid afwijkt van de historische, voor zover die te achterhalen is, kan dit doen aan de hand van onder meer…’ En dan volgt een lange lijst met geraadpleegde literatuur. Menkveld lijkt de lezer uit te dagen: laat maar zien dat het niet waar is wat ik schrijf en daar legt hij zelf de vinger op de zere plek.
De schrijver lijkt zijn prioriteiten te hebben willen leggen bij de historische correctheid; alle details dienen te kloppen. Dat is zeer te waarderen, ware het niet dat deze non-fictie de spanning die fictie zo nodig heeft in de weg gaat zitten.
De overdaad aan historische feiten vertraagt soms de spanning van het verhaal. De verhouding tussen Vermeulen en Diepenbrocks vrouw wordt nauwelijks opgebouwd. De amoureuze betrekking wordt eerder verteld aan de hand van de plaatsen van hun rendez-vous en welke kleding ze dragen dan dat de spanning van het verbodene wordt opgeroepen. Zo snel als de relatie begint, zo rap is hij ook weer afgelopen.
Menkveld lijkt zich te veel te hebben ingespannen om het juiste verhaal te vertellen, misschien uit respect voor deze voor Nederland zulke belangrijke componisten. Maar voor een roman dien je een spanning op gang te brengen en ervoor te zorgen dat de lezer die voortdurend blijft voelen. Daarvoor had de schrijver de werkelijkheid veel vaker los mogen laten en zijn fantasie meer hebben mogen laten spreken.
Citaten:
‘De luchters gloeien elektrisch op, daar zijn de draperieën, de gispgodinnen, de operetteloges, het sleetse pluche vol opgedoft premièrepubliek. Het klappen barst los.’
‘En hij was ervan overtuigd dat elke kunstenaar – hoe geniaal ook – op een zeker moment door zijn tijd wordt ingehaald, omdat hij teveel wortelt in de ervaringen van zijn jeugd om onbevangen te kunnen blijven. Daarom was het volgens hem onontbeerlijk voor de muziek dat elke oudere generatie grootmoedig plaatsmaakt voor de jongere – een jongere generatie die de veranderde tijdsomstandigheden met frisse, open blik tegemoet kan treden, zodat die generatie op zijn beurt de muziek weer een stap verder kan helpen, muziek kan maken die in de nieuwe tijd nodig is.’
‘Petrus begrijpt niet wat er loos is en richt zijn blik weer op de zwetende Mengelberg voor het orkest. ‘Stierenvechtersdirigeren’ noemt Debussy dit ergens in een van zijn kritieken.’
Uitgever: | Van Oorschot |
Pagina’s: | 389 |
Prijs: | 19.89 |
ISBN: | 978 90 28241589 |
Jaar: | 2011 |
Met deze roman heeft Erik Menkveld de Academica Literatuurpijs 2012 gewonnen. De prijs is op 13 september 2012 aan hem uitgereikt (lees verder op de homepage onder Nieuwsberichten). |