Job Cohen was te fatsoenlijk voor de hedendaagse politiek. Dat kunnen we nu wel concluderen. En dat doe ik niet alleen; politici, journalisten en betrokken volgers zijn het erover eens: Cohen is een door en door fatsoenlijke man. Hij deugt. Juist dat kenmerk heeft hem de kop gekost in een onfatsoenlijke wereld. Job Cohen was als een toiletblok in een giertank; hij deed zijn best, maar werd bedolven onder een lading bagger.
Messias
Job Cohen werd binnengehaald in Den Haag als de sociaal-democratische messias. Terecht, zo bleek. Als hij aangevallen werd, keerde hij het liefst de andere wang toe. Zonder morren incasseerde hij dan een volgende serie linkse en rechtse hoeken. Voorop in de strijd gaan was niets voor hem. Job Cohen hield niet van vechten. Hij was fatsoenlijk genoeg om ook in overdrachtelijke zin het gevecht uit de weg te gaan.
Job Cohen was te fatsoenlijk. Hij was de man er niet naar om op de voorgrond te treden. Aandacht vragen is voor ijdeltuiten. Hij was niet van het uitstippelen van koersen en daaraan vasthouden. Dat is iets voor asociale types die niet willen wijken. Nee, Job Cohen zag meer in een ‘coalitie van goedwillenden’, een groep aardige mensen die op fatsoenlijke wijze met elkaar om zou gaan. Wat die groep met het land voorhad, maakte niet uit; het zou fatsoenlijk gebeuren.
Onfatsoenlijke wereld
Maar Job Cohen leeft in een onfatsoenlijke wereld. Een wereld waarin je niet uit mag praten. Een wereld waarin je zomaar elk moment om cijfers gevraagd kan worden. Een wereld ook, waarin tegenstanders er níét samen uit willen komen, waarin mensen stoppen met luisteren juist als het belangrijk wordt. Een wereld met collega’s die jouw plek willen en je stoelpoten
Nee, misschien was Job Cohen niet té fatsoenlijk voor deze wereld. Misschien was deze wereld niet fatsoenlijk genoeg voor Job Cohen. De wereld heeft gefaald. Er is uiteindelijk niets zo vastomlijnd, zo onveranderlijk, zo belangrijk ook als goed fatsoen.