Bij Buitenhof werd vanmiddag een interessante discussie gevoerd over generaties. De jongere generatie zou zich afzetten tegen de oudere generatie, de babyboomers. De discussie had een hoog ‘wij versus zij’-gehalte. Wij, de jonge generatie, is de oudere generatie zat. De babyboomers hebben de pensioenpotten leeggeroofd en wij voelen ons niet thuis in hun instituties, in hun vakbonden en in hun politieke partijen. Maar wie zijn ‘wij’?
Sywert van Lienden moest de jonge generatie vertegenwoordigen, en sprak telkens over ‘wij’. Wij zijn niet meer thuis in hun instituties, wij willen dit, wij doen zus, wij denken zo. Maar wij is niet mij. Van Lienden’s nieuwe beweging G500 zou een spreekbuis moeten zijn van de jongeren en van de eisen van mijn generatie, maar is dat niet. Het is vooral een spreekbuis van de nieuwe kosmopolitische elite. Het zijn de jongeren die studeren aan de universiteit, De Groene Amsterdammer lezen, die elkaar ontmoeten in De Balie of De Rode Hoed en die The Economist op hun iPad lezen. Het zijn hoogopgeleide, welvarende jongeren.
Waar is de laagopgeleide jongere?
Waarom toch alleen die groep telkens aan het woord laten? In elke discussie over de toekomst hoor ik alleen die hoogopgeleide groep jongeren. Die groep kansrijke jongeren voert het debat, maar waar is de mbo’er die vindt dat hij te weinig leert om later goed zijn beroep uit te kunnen oefenen? Waar is de straatmaker van vijfentwintig die al jaren dagelijks op straat werkt? Waar is de bijstandsmoeder van zevenentwintig die moet knokken voor haar bestaan? Oftewel: waar is in dit debat de laagopgeleide? Dit debat wordt constant alleen gevoerd door die kosmopolitische, kansrijke groep van mijn generatie. Als Sywert van Lienden het over ‘wij’ heeft, voelt slechts een deel van die generatie zich aangesproken.
Dat is dus het probleem. Dit debat wordt gevoerd in de debatclubjes op de UvA, bij de studentenvereniging in Leiden, en niet op straat. Als een hoogopgeleide ‘wij’-denker pleit voor verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 (of zelfs nog hoger) is dat vooral wensdenken dat feilloos aansluit op het wereldje van die hoogopgeleide groep. Voor een zzp-jongere die hier en daar wat ‘klusjes’ doet, is zevenenzestig geen probleem. Het is een vitale, gezonde, kansrijke en welvarende groep jongeren die, in tegenstelling tot de stratenmaker, op hun zestigste nog niet fysiek gesloopt is. Voor de ‘wij’-groep is 67 prima, of misschien zelfs nog te vroeg.
Borrelen en de dood
De laagopgeleide jongere gaat echter gemiddeld zeven jaar eerder dood dan zijn universitair geschoolde leeftijdgenoot. Maar ook dit debat is alleen gevoerd binnen die hoogopgeleide ‘wij’-denkers. Een jongere die op maandagmorgen om zeven uur in de bouw begint, heeft hele andere belangen dan die UvA-student die op vrijdagavond in De Balie borrelt. Die heeft als eerste prioriteit brood op de plank krijgen, en niet ‘het generatiedebat’. Die heeft veel meer belang bij een AOW op 65 dan op 67.
Dat dus. De Buitenhof-uitzending vertolkte vooral de discussie die gevoerd wordt onder die eerste groep jongeren, de kansrijke, kosmopolieten. De twee groep, de lageropgeleide, werkende jongeren, kwam helaas niet aan het woord. Terwijl ook zij deel uitmaken van dezelfde generatie. In feite is er meer sprake van een sociaal-economisch conflict binnen generaties, dan van een generatieconflict tussen generaties.
Mark Lievisse Adriaanse (1994) studeert Journalistiek in Utrecht